Bestaande gemeentelijke verordeningen en het omgevingsplan
Welke regels moeten, mogen of mogen niet in het omgevingsplan? En wat zijn de gevolgen daarvan voor enkele veelvoorkomende gemeentelijke verordeningen?
Inhoud deze pagina
- Overgangsrecht
- Regels die de gemeente moet opnemen in het omgevingsplan
- Regels die in het omgevingsplan mogen
- Regels die niet in het omgevingsplan mogen
- Opstellen en wijzigen van verordeningen in de overgangsperiode
- Enkele veel voorkomende verordeningen en wat ermee moet gebeuren
Overgangsrecht
Verordeningen die automatisch onderdeel van het omgevingsplan worden
Het overgangsrecht van de Omgevingswet zorgt ervoor dat sommige verordeningen automatisch onderdeel worden van het tijdelijk gedeelte van het omgevingsplan. Dit bespreken wij per verordening hieronder.
Vergunningplichten en ontheffingsplichten die veranderen in een vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit
In artikel 22.8 van de Omgevingswet staat speciaal overgangsrecht voor bepaalde vergunningplichten en ontheffingsplichten uit bestaande gemeentelijke verordeningen. Het artikel zorgt er niet voor dat ze onderdeel van het omgevingsplan worden. Wel veranderen ze automatisch in een vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit als ze gaan over handelingen die de fysieke leefomgeving wijzigen.
Onder II en III vindt u voorbeelden van regels die de fysieke leefomgeving wel en niet wijzigen. Sommige vergunningplichten zijn heel breed en gaan gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet over handelingen die de fysieke leefomgeving wijzigen. In dat geval ontstaat er alleen een nieuwe vergunningplicht voor die gevallen die de fysieke leefomgeving wijzigen.
Verder moet het ook gaan om regels die de gemeente in ieder geval gedeeltelijk heeft gemotiveerd vanuit belangen die bij de fysieke leefomgeving horen.
Regels die de gemeente moet opnemen in het omgevingsplan
Een regel uit een verordening moet verhuizen naar het omgevingsplan als die:
- regel gaat over een activiteit die een onderdeel van de fysieke leefomgeving wijzigt
- verplicht in het omgevingsplan moet staan vanwege een instructie of instructieregels, of
- geldt als maatwerkregel op een regel uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) of het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup)
Een gemeente heeft tot eind 2031 de tijd om deze regels in het omgevingsplan op te nemen.
Regels over activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen
Een gemeente moet regels over activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) wijzigen opnemen in het omgevingsplan (artikel 2.1, eerste lid Omgevingsbesluit).
Activiteiten die de fysieke leefomgeving wijzigen zijn 'tastbaar'. Een paar voorbeelden uit de Nota van Toelichting bij het Invoeringsbesluit:
- het bouwen van bouwwerken
- het kappen van bomen
- het maken van een in- of uitrit
- het verleggen van kabels en leidingen
- het ontsieren van een monument
- het plaatsen van een woonwagen
- het aanmeren van een woonschip dat niet bestemd is om mee te varen
Onder Regels die in het omgevingsplan mogen vindt u enkele voorbeelden van activiteiten die de fysieke leefomgeving niet wijzigen.
Instructieregels en instructies
- In hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) staan instructieregels Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) over de inhoud van het omgevingsplan. Daarnaast kunnen er instructieregels in een omgevingsverordening staan.
- Het Rijk of een provincie kan een instructie Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) geven over de inhoud van het omgevingsplan.
Maatwerkregels
Het omgevingsplan kan in veel gevallen met maatwerkregels Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) afwijken van de bepalingen uit het Bal of Bbl. Regels uit gemeentelijke verordeningen die te zien zijn als een maatwerkregel, moeten dus in het omgevingsplan staan.
Regels die in het omgevingsplan mogen
Regels over activiteiten die de fysieke leefomgeving wijzigen, moeten in het omgevingsplan. Regels die wel over de fysieke leefomgeving gaan maar activiteiten betreffen die deze niet wijzigen, mogen in het omgevingsplan staan. Er is geen algemene plicht om ze op te nemen in het omgevingsplan.
Voorbeelden van activiteiten die de fysieke leefomgeving niet wijzigen uit de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit:
- veroorzaken van emissies, hinder en risico's
- gebruik van bouwwerken
- traditioneel schieten
- maken van muziek in de openbare ruimte
- plaatsen van terrasmeubilair
- aanbieden van vuilnis in rolcontainers
- gebruik van een park als tijdelijke evenementenlocatie
- veranderen van het gebruik van een uitweg
- aanwezigheid alarminstallatie
- opslaan van roerende zaken
Let op: bedenk bij bovenstaande voorbeelden dat het Bkl toch kan verplichten om bepaalde regels in het omgevingsplan op te nemen. Het veroorzaken van hinder is een activiteit die de fysieke leefomgeving niet wijzigt. Geluid is een vorm van hinder, maar het Bkl verplicht om bepaalde geluidregels in het omgevingsplan op te nemen.
Regels die niet in het omgevingsplan mogen
De volgende regels mogen niet in het omgevingsplan:
- Regels die niet gaan over de fysieke leefomgeving (artikel 1.2 en 2.4 Omgevingswet).
- Regels over onderwerpen die in andere regelgeving uitputtend zijn geregeld. Tenzij die andere regelgeving aangeeft dat het wel mag (artikel 1.4 Omgevingswet).
- Regels die afwijken van het Bal, Bbl of een omgevingsverordening en waarbij het niet mogelijk is maatwerkregels in het omgevingsplan op te nemen (artikel 4.6, derde lid Omgevingswet). (Deze regels mogen overigens ook niet in autonome gemeentelijke verordeningen.)
- Regels die de infrastructuur van het Rijk belemmeren (artikel 5.163 Bkl).
Daarnaast staat in artikel 2.1, tweede lid, van het Omgevingsbesluit dat regels op basis van de volgende artikelen van de Gemeentewet nooit in het omgevingsplan mogen:
- 151a, eerste lid: het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
- 151b, eerste lid: aanwijzen veiligheidsrisicogebied
- 151c, eerste lid: inzet van camera's voor handhaving van de openbare orde
- 151d, eerste lid: het veroorzaken van ernstige en herhaaldelijke hinder vanuit een woning
- 154a, eerste lid: het tijdelijk ophouden van groepen van personen
- 154, eerste lid, en 154b, eerste lid: straffen bij overtreding van gemeenteverordeningen
- 172, tweede lid: beëindigen of te beletten van overtredingen op het gebied van de openbare orde
- 174, derde lid: toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden
- 216: gemeentelijke belastingen
Opstellen en wijzigen van verordeningen in de overgangsperiode
In de periode vóór 2032 kan de gemeente in veel gevallen nog bestaande verordeningen wijzigen of zelfs een nieuwe verordening op het gebied van de fysieke leefomgeving opstellen. In veel gevallen zal een wijziging van het omgevingsplan meer voor de hand liggen. Maar soms kan het handig zijn om te werken met bestaande verordeningen. Enkele aandachtspunten hierbij:
- Bestaande gemeentelijke verordeningen op het gebied van de fysieke leefomgeving blijven gelden in de overgangsperiode. Bovendien mag de gemeente ze na inwerkingtreding van de Omgevingswet nog wijzigen. Zie artikel 22.4 Omgevingswet en de artikelsgewijze toelichting bij de Invoeringswet Omgevingswet, pagina 326. Wel moet de gemeente alle onderdelen van een verordening die de fysieke leefomgeving wijzigen vóór 2032 hebben verwerkt in het omgevingsplan.
- Sommige verordeningen hebben een rechtsgrondslag in een artikel dat bij inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt. In dat geval moet de gemeente deze rechtsgrondslag vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben aangepast. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een overzicht van verordeningen die gemeentes vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten aanpassen. Zie ook de website van de VNG, met pagina's over Modelverordeningen, Handreiking verordeningen en het omgevingsplan en Modelverordening leges geactualiseerd i.v.m. Omgevingswet.
- De gemeente kan verordeningen die van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan worden alleen wijzigen met een wijziging van het omgevingsplan.
- De gemeente mag ook ná inwerkingtreding van de Omgevingswet een nieuwe verordening op het gebied van de fysieke leefomgeving opstellen. Bijvoorbeeld op grond van artikel 149 van de Gemeentewet. Wel moet de gemeente alle onderdelen van die verordening die de fysieke leefomgeving wijzigen vóór 2032 hebben verwerkt in het omgevingsplan.
Bespreking van enkele verordeningen
Hieronder geven we in grote lijnen aan wat een gemeente na invoering van de Omgevingswet met een aantal verordeningen moet doen. De inhoud van verordeningen kan per gemeente verschillen. We gaan uit van 'standaard' verordeningen. Het is daarom zeer goed mogelijk dat in bepaalde gevallen het onderstaande niet klopt. Elke gemeente moet haar eigen afwegingen maken. In aanvulling op deze webpagina raden we de bespreking van de VNG van verordeningen en het omgevingsplan aan. Hier vindt u handreikingen, voorbeeldbepalingen voor onderwerpen die achterblijven in de verordening en voorbeeldregels voor het omgevingsplan voor bepalingen die overgaan.
Afvalstoffenverordening
In de afvalverordening staan bepaalde regels over huishoudelijke afvalstoffen en zwerfafval. In artikel 10.23 van de Wet milieubeheer staat dat deze regels zowel in een aparte afvalstoffenverordening als in het omgevingsplan mogen staan. Bijzonder hieraan is dat regels die de fysieke leefomgeving wijzigen ook in een aparte verordening mogen staan.
Algemene plaatselijke verordening
De Algemene plaatselijke verordening (APV) is een zeer grote en diverse verordening. Een gemeente moet per onderdeel bekijken waar de regels thuishoren. Veel regels kunnen in de APV blijven staan.
De VNG heeft een uitgebreide Handreiking APV en omgevingsplan opgesteld. In deze handreiking bespreekt de VNG vele APV-onderwerpen. Er is een bespreking van wat daarmee in het kader van het omgevingsplan moet gebeuren en voorbeeldregels per activiteit.
In de APV staan meestal regels over geluid. Op grond van het Bkl moet het omgevingsplan bepaalde regels over geluid bevatten. Het ligt dus voor de hand om alle regels over geluid op te nemen in het omgevingsplan. Toch is er geen algemene plicht om alle regels over geluid in het omgevingsplan te zetten.
Beheersverordening
De beheersverordening van de Wet ruimtelijke ordening wordt automatisch onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. De gemeente hoeft dus geen actie te ondernemen (artikel 4.6 Invoeringswet Omgevingswet). Wel zullen de regels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan aan het einde van de overgangsfase naar het nieuwe deel moeten zijn verplaatst (artikel 22.6 Invoeringswet Omgevingswet). Die regels in het nieuwe deel moeten dan voldoen aan alle eisen krachtens de Omgevingswet.
Begraafplaatsen
Vrijwel elke gemeente heeft een beheersverordening begraafplaatsen. De gemeentelijke beheersverordening begraafplaatsen omvat bepalingen die te zien zijn als een wijziging van de fysieke leefomgeving. Deze bepalingen moeten onderdeel worden van het omgevingsplan. Er zijn ook verordeningsbepalingen die naar het omgevingsplan mogen, waarbij gemeenten zelf een keuze kunnen maken voor verordening of omgevingsplan. Ook staan er bepalingen in de model Beheersverordening begraafplaatsen die geen onderdeel mogen zijn van het omgevingsplan. De VNG legt dit alles uit in haar Handreiking Beheersverordening begraafplaatsen en omgevingsplan.
Bomenverordening
Het kappen van een boom wijzigt de fysieke leefomgeving. Regels over de activiteit kappen moeten dus naar het omgevingsplan. Regels over het kappen van bomen kunnen ook in de APV staan. De VNG heeft hier voorbeeldregels voor het omgevingsplan voor. Die kunt u ook gebruiken bij het overzetten van de oude artikelen uit de bomenverordening.
Bouwverordening
De bouwverordening regelt 2 onderwerpen: het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond en welstandsadvisering.
De bouwverordening heeft artikel 8 van de Woningwet als basis. Maar de Invoeringswet Omgevingswet schrapt dit artikel. Dit wordt op de volgende manier opgelost:
- Bepalingen over bouwen op verontreinigde bodem gaan via de bruidsschat naar het omgevingsplan. Het Aanvullingsbesluit bodem regelt dit. Het Aanvullingsbesluit voegt beoordelingsregels en vergunningvoorschriften toe voor een omgevingsplanactiviteit over bouwen. Het gaat specifiek om artikelen 22.29, 22.30 en 22.31 van de bruidsschat. Daarnaast komen er via het Aanvullingsbesluit bodem instructieregels in paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl. De gemeente moet bij een wijziging van het omgevingsplan die instructieregels toepassen.
- De gemeenteraad moet op grond van artikel 17.9 Omgevingswet opnieuw een welstandscommissie instellen. Deze wordt een gemeentelijke adviescommissie. De gemeente moet vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet in ieder geval een commissie instellen voor omgevingsplanactiviteiten voor gebouwde of aangelegde rijksmonumenten.
Lees ook de handreiking Adviesstelsel voor omgevingskwaliteit van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Doelgroepenverordening
Een doelgroepenverordening op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) blijft gelden na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Zie artikel 8.2.15a van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, te vinden in het Verzamelbesluit Omgevingswet. Hij houdt op te gelden op het moment dat de overgangsfase van het omgevingsplan is afgelopen. Dan moet de gemeente dus ook de doelgroepenverordening in het omgevingsplan hebben verwerkt.
De gemeente kan de doelgroepenverordening zelf niet meer wijzigen. Alleen maar gewijzigde regels opnemen in het omgevingsplan. De rechtsgrondslag van de doelgroepenverordening stond namelijk in het Bro en dat is ingetrokken bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Let op: als de gemeente het omgevingsplan wijzigt, moet de wijziging aan de regels van het Bkl voldoen. Van belang daarbij is artikel 5.161c van het Bkl. Zie Instructieregel Rijk over categorieën woningbouw.
Erfgoedverordening of archeologieverordening
Regels in erfgoedverordeningen en archeologieverordeningen zijn met name gebaseerd op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988.
Regels in een verordening die artikel 3.16 Erfgoedwet als grondslag hebben, moeten naar het omgevingsplan als ze gaan over activiteiten die de fysieke leefomgeving wijzigen. Regels die niet gaan over de fysieke leefomgeving mogen achterblijven in de verordening. Dat zijn voornamelijk regels over cultuurgoederen (roerend cultureel erfgoed).
Regels in een verordening die artikel 38, eerste lid van de Monumentenwet 1988 als basis hebben, worden automatisch onderdeel van het tijdelijk gedeelte van het omgevingsplan (artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet). Wel zullen de regels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan aan het einde van de overgangsfase naar het nieuwe deel moeten zijn verplaatst (artikel 22.6 Invoeringswet Omgevingswet).
Zie ook onze pagina over beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan. Verder heeft de VNG een handreiking over dit onderwerp.
Exploitatieverordening
De exploitatieverordening kan bepalingen bevatten over grondexploitatieovereenkomsten. De bepalingen gaan over de inhoud en de procedure. Een exploitatieverordening die onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) tot stand is gekomen, is gebaseerd op artikel 6.23 Wro. De Wro en daarmee de rechtsgrond van de verordening komt te vervallen.
Afdeling 13.6 van de Omgevingswet regelt het publiekrechtelijke kostenverhaal bij grondexploitatie. Een gemeente moet regels over kostenverhaal opnemen in het omgevingsplan voor zover sprake is van aangewezen kostensoorten en activiteiten. De regeling voor kostenverhaal van de Omgevingswet is uitputtend bedoeld.
Wel bevat artikel 4.112 van de Invoeringswet Omgevingswet een regeling voor grondexploitatieovereenkomsten die vóór inwerkingtreding van Omgevingswet zijn gesloten. Hiervoor blijft het oude recht gelden, inclusief de oude exploitatieverordening.
Geurverordening
De geurverordening wordt automatisch onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. De gemeente hoeft geen actie te ondernemen (artikel 4.6 Invoeringswet Omgevingswet). Wel zullen de regels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan aan het einde van de overgangsfase naar het nieuwe deel moeten zijn verplaatst (artikel 22.6 Invoeringswet Omgevingswet). Die nieuwe regels moeten dan voldoen aan alle eisen krachtens de Omgevingswet.
Huisvestingsverordening
Veel gemeenten, vooral de grotere steden, hebben een huisvestingsverordening. Hierin staan regels over de verdeling van woonruimte en de wijziging van de woonruimtevoorraad. Bijvoorbeeld het gebruik van een woning door toeristen of het omzetten van een woningvorm naar een studentenwoning. Sommige regels uit de huisvestingsverordening mogen in het nieuwe deel van het omgevingsplan worden opgenomen.
Of de regels in de huisvestingsverordening blijven of in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, is afhankelijk van de aard en het motief van de regel. Regels met als motief het reguleren van schaarste aan goedkope woonruimte op de woningmarkt, worden niet in het omgevingsplan opgenomen. Dit oogmerk is namelijk geregeld in de Huisvestingswet. Regels die over de fysieke leefomgeving gaan, mogen wel in het omgevingsplan worden opgenomen. Denk hierbij aan regels over het behoud van de leefbaarheid van de omgeving, bijvoorbeeld door het instellen van een splitsingsverbod. Het oogmerk van de regel moet dan de evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn.
Legesverordening
Leges zijn geen regels die gelden voor activiteiten die de fysieke leefomgeving wijzigen. Ze zijn namelijk gekoppeld aan bijvoorbeeld het doen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Dit is wat anders dan een regel die geldt voor de vergunningplichtige activiteit zelf. Regels over leges hoeven dus niet naar het omgevingsplan. Het ligt voor de hand om ze in een aparte verordening te regelen. Gemeentes moeten natuurlijk bestaande legesverordeningen wijzigen. Namen en rechtsgronden van de legesplichtige handelingen veranderen namelijk door invoering van de Omgevingswet. Zie ook de modelverordening leges van de VNG.
Marktverordening
In de gemeentelijke marktverordening staat een bepaling die gaat over de fysieke leefomgeving: de grenzen van de markt. Daarnaast staan er vaak ook bepalingen in die niet over de fysieke leefomgeving gaan. En bepalingen waarbij de gemeente mag kiezen tussen opname in het omgevingsplan en laten staan in de verordening. De VNG bespreekt een en ander uitgebreid in haar Handreiking Marktverordening en omgevingsplan.
Monumentenverordening
Monumentenverordeningen bestaan grotendeels of volledig uit regels voor activiteiten die de fysieke leefomgeving wijzigen. Die moeten dus naar het omgevingsplan.
Nota bodembeheer, bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart
De nota bodembeheer is een instrument dat hoort bij een onder het Besluit bodemkwaliteit vastgestelde bodemkwaliteitskaart en/of bodemfunctieklassenkaart. Soms bevat de nota gebiedsspecifieke regels en beleid. Hiermee wijkt de gemeente af van de generieke (landelijk vastgestelde) normen voor het toepassen van grond of baggerspecie. Soms bevat een nota bodembeheer ook regels en beleidsregels voor onderwerpen als saneren of bouwen op verontreinigde bodem.
De vraag welke onderdelen van de nota bodembeheer naar het omgevingsplan kunnen of moeten, speelt alleen bij regels die initiatiefnemers rechtstreeks binden. Wanneer deze gaan over activiteiten die de fysieke leefomgeving wijzigen, moet ze naar het omgevingsplan. Regels die wel over de fysieke leefomgeving gaan, maar niet over activiteiten die deze wijzigen, mogen naar het omgevingsplan. Andere regels of beleidsregels mogen niet naar het omgevingsplan. Hieronder staan een aantal voorbeelden van onderwerpen die wel of niet passen in het omgevingsplan:
- Voor een deel van de nota bodembeheer geldt overgangsrecht. De bodemfunctieklassenkaart en gebiedsspecifiek beleid worden door het overgangsrecht automatisch onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
- De bodemkwaliteitskaart die een gemeente als milieuhygiënische verklaring onder het Besluit bodemkwaliteit (oud) heeft vastgesteld, wordt geen onderdeel van het omgevingsplan. Het blijft een los beleidsdocument. Dit blijft na inwerkingtreding van de Omgevingswet bruikbaar als basis voor de afgifte van een milieuverklaring bodemkwaliteit Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) op grond van hoofdstuk 2A van het Besluit bodemkwaliteit (nieuw). De gemeente hoeft geen actie te ondernemen. Vijf jaar na vaststelling van de bodemkwaliteitskaart moet de gemeente deze actualiseren.
- De gemeente kan overige onderdelen uit de nota bodembeheer als maatwerkregels of decentrale regels overzetten naar het omgevingsplan. Voorwaarde hierbij is wel dat het gaat om regels over de fysieke leefomgeving. Regels over activiteiten die de fysieke leefomgeving wijzigen moeten naar het omgevingsplan. Aandachtspunt is wel om na te gaan of deze regels niet overlappen met algemene regels voor milieubelastende activiteiten uit het Bal of regels uit de bruidsschat. Onderdelen uit de nota bodembeheer die meer dienen als beleidsregels of als uitleg van landelijke regelgeving, passen niet in het omgevingsplan.
Door het programma Bodembeheer van de Toekomst is het Informatieblad transitienota bodembeheer en bodemkwaliteits- en bodemfunctiekaarten naar het stelsel van de Omgevingswet (pdf, 742 kB) opgesteld als hulpmiddel voor gemeenten.
Verordening afvoer regen- en grondwater
De verordening afvoer regen- en grondwater wordt automatisch onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan (artikel 4.6 Invoeringswet Omgevingswet). Er is ook een modelverordening Afvoer hemel- en grondwater van de VNG en een handreiking voor het aanpassen van de verordening.
De regels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan moeten aan het einde van de overgangsfase naar het nieuwe deel moeten zijn verplaatst (art. 22.6 Invoeringswet Omgevingswet).
Verordening interferentiegebieden bodemenergiesystemen
Gemeenten konden bij verordening interferentiegebieden aanwijzen (artikel 2.2b, lid 1, van het Besluit omgevingsrecht). Doel hiervan was om interferentie tussen gesloten of open bodemenergiesystemen onderling te voorkomen of ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie.
Van kracht zijnde verordeningen interferentiegebieden bodemenergiesystemen, blijven tot het einde van de overgangsfase van het omgevingsplan gelden. Dit volgt uit artikel 8.2.11 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Na de overgangsfase vindt de eventuele aanwijzing van interferentiegebieden in het omgevingsplan plaats.
Verordening (werkzaamheden) kabels en leidingen of verordening ondergrondse infrastructuren
Infrastructuur is onderdeel van de fysieke leefomgeving. Ook energie-infrastructuur en telecommunicatie-infrastructuur vallen onder dit begrip. Echter: de Telecommunicatiewet bevat in artikel 5.4, lid 4, een uitputtende regeling voor een verordening over werkzaamheden voor een elektronisch communicatienetwerk. Alle bepalingen die hier over gaan, moeten dus in een aparte verordening blijven staan.
De regels over kabels en leidingen die niet over openbare elektronische communicatienetwerken gaan, moeten naar het omgevingsplan. Zie ook de Handreiking verordening werkzaamheden kabels en leidingen en omgevingsplan van de VNG.
Verordening woonruimtebemiddeling
Het doel van de verordening woonruimtebemiddeling is het verdelen van schaarste woonruimte. Dit is een onderwerp dat niet hoort tot de fysieke leefomgeving. Het hoort dus niet in het omgevingsplan thuis.
Meer informatie
- Verordeningen en het omgevingsplan, VNG
- Modelverordeningen, VNG
- Handreiking havenbeheersverordening, VNG
- Over bouwen op verontreinigde bodem: Bouwsteen Aanvullingsspoor, Samen de diepte in
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.
Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bbl bevat regels over bouwwerken.
Leefomgeving
Er bestaat geen duidelijke begrenzing van de leefomgeving. De Omgevingswet noemt fysieke leefomgeving (artikel 1.2, lid 1). Deze bestaat in ieder geval uit:
- bouwwerken
- infrastructuur
- watersystemen
- water
- bodem
- lucht
- landschappen
- natuur
- cultureel erfgoed
- werelderfgoed
Lees meer over fysieke leefomgeving.
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is een van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet.
Instructieregel
De instructieregel is een bindende regel voor bestuursorganen over:
- de uitvoering van bepaalde taken, of
- de inhoud of motivering van bepaalde besluiten (bijvoorbeeld programma's, omgevingsplannen, waterschapsverordeningen, omgevingsverordeningen, maatwerkvoorschriften, projectbesluiten)
Lees meer over de instructieregel.
Instructie
Een instructie is een eenmalige opdracht van een hoger bestuursorgaan aan een lager bestuursorgaan. Met een instructie wordt aangegeven hoe taken of bevoegdheden moeten worden uitgevoerd en binnen welke termijn. In artikel 2.33 en artikel 2.34 van de Omgevingswet staan de bevoegdheden om instructies te geven.
Lees meer over de instructie.
Maatwerkregel
Maatwerkregel als bedoeld in artikel 4.6, Omgevingswet. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Artikel 4.6, Omgevingswet bepaalt dat een maatwerkregel in aanvulling op of in afwijking van een algemene regel van het Rijk of de provincie kan worden gesteld.
Milieuverklaring bodemkwaliteit
Milieuverklaring bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Deze begripsbepaling staat in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Artikel 1.1, Bbk omschrijft de milieuverklaring bodemkwaliteit als: een schriftelijke verklaring over de milieuhygiënische kwaliteit van een partij bouwstof, grond, baggerspecie, mijnsteen of vermengde mijnsteen of de (water)bodem, die is afgegeven op grond Bbk. De verklaring is bedoeld om als wettig bewijsmiddel te dienen dat aan de toepasselijke kwaliteitseisen is voldaan, behalve als sprake is van bewijs van onjuistheid of onvolledigheid. In het Bbk staan in hoofdstuk 2A regels voor de afgifte van milieuverklaringen bodemkwaliteit. De uitwerking van deze regels staat in de Regeling bodemkwaliteit 2022.
Zie voor meer informatie: Milieuverklaring bodemkwaliteit.