Procedure programma
In de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit staat de procedure voor het vaststellen van een programma. Deze procedure geldt ook voor het wijzigen van een programma.
Een minister, Gedeputeerde Staten, burgemeester en wethouders en het algemeen bestuur van het waterschap kunnen een programma vaststellen. De procedure voor het vaststellen van een programma bestaat uit de volgende onderdelen:
- participatie
- milieueffectrapportage
- voorbereidingsprocedure
Participatie
Het betrekken van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van een programma is verplicht voor alle programma's.
Het bevoegd gezag geeft aan hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van het programma zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn (artikel 10.8 Omgevingsbesluit).
Het college van burgemeester en wethouders, het algemeen bestuur van het waterschap of Gedeputeerde Staten geven aan op welke wijze invulling is gegeven aan het decentrale participatiebeleid (artikel 10.8 Omgevingsbesluit.
Lees meer op Participatie bij het opstellen van een programma.
Milieueffectrapportage
Een programma is soms plan-mer-plichtig. Het bevoegd gezag moet in de volgende gevallen een milieueffectrapport opstellen:
- Het programma vormt het kader voor projecten die zijn aangewezen in bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Dit zijn projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben of projecten waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of deze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben.
- Voor het programma moet een passende beoordeling worden uitgevoerd, vanwege de gevolgen van dat programma voor een Natura 2000-gebied.
Dit staat in artikel 16.36, lid 1 en 2, van de Omgevingswet.
Heeft het programma betrekking op een klein gebied op lokaal niveau of gaat het om kleine wijzigingen van het programma? Dan kan het bevoegd gezag volstaan met een plan-mer-beoordeling.
Lees meer over milieueffectrapportage bij het programma op:
Als het bevoegd gezag een plan-mer maakt of een plan-mer-beoordeling uitvoert, gelden in de voorbereidingsprocedure de aanvullende regels van paragraaf 16.4.1 Omgevingswet en paragraaf 11.1 Omgevingsbesluit.
Voorbereidingsprocedure
Voor de volgende programma's geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb):
- gemeente
- actieplan geluid
- programma bij (dreigende) overschrijding omgevingswaarde
- waterschap
- waterbeheerprogramma
- programma bij (dreigende) overschrijding omgevingswaarde
- provincie
- actieplan geluid
- regionaal waterprogramma
- beheerplan Natura 2000
- programma bij (dreigende) overschrijding omgevingswaarde
- Rijk
- actieplan geluid
- stroomgebiedbeheerplan
- overstromingsrisicobeheerplan
- programma van maatregelen mariene strategie
- maritiem ruimtelijk plan
- beheerplan Natura 2000
- programma bij (dreigende) overschrijding omgevingswaarde
Kennisgeving ontwerpprogramma
Het bevoegd gezag geeft voor de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in het voor het bestuursorgaan aangewezen publicatieblad (artikel 3:12 Awb).
Heeft het bevoegd gezag ook een milieueffectrapport opgesteld? Dan kan het bevoegd gezag dit stuk als onderdeel van het ontwerp-plan of als apart stuk ter kennis geven. Beide worden tegelijkertijd ter kennisgeving gepubliceerd in het publicatieblad (artikel 16.40, lid 3, onder b, Omgevingswet, artikel 3:12, Awb).
Mededeling in overheidsblad
Het bevoegd gezag doet mededeling van het ontwerp in het voor het bestuursorgaan aangewezen publicatieblad (artikel 10.3c Omgevingsbesluit).
Terinzagelegging ontwerpprogramma
Het bevoegd gezag legt het ontwerpbesluit en de bijbehorende stukken 6 weken ter inzage (artikel 3:11 Awb).
Heeft het bevoegd gezag ook een milieueffectrapport opgesteld? Dan kan het bevoegd gezag dit stuk als onderdeel van het ontwerp-plan of als apart stuk ter inzage leggen. Beide worden tegelijkertijd ter kennisgeving gepubliceerd in het publicatieblad (artikel 16.40, lid 3, onder a, Omgevingswet, artikel 3:11, Awb).
Het bevoegd gezag moet in sommige gevallen een advies over het milieueffectrapport vragen aan de Commissie m.e.r. Dit moet uiterlijk op het moment dat het ontwerpplan en het milieueffectrapport ter inzage worden gelegd (artikel 16.39, Omgevingswet, artikel 11.2, Omgevingsbesluit).
Aanvulling ter inzage gelegde stukken
Als er tijdens de terinzagelegging nieuwe relevante stukken of gegevens zijn, legt het bevoegd gezag die ook ter inzage (artikel 3:14 Awb).
Zienswijzen
De termijn voor het indienen van zienswijzen bedraagt 6 weken met ingang van de dag waarop het ontwerpplan ter inzage is gelegd (artikel 3:16 Awb).
Een ieder kan zienswijzen naar voren brengen (artikel 16.23, lid 1, Omgevingswet).
Zienswijzen kunnen ook gaan over de inhoud van het milieueffectrapport (artikel 16.40, lid 3, onder c, Omgevingswet).
Zienswijzen kunnen niet gaan over het deel van het ontwerp dat zijn grondslag heeft in een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (artikel 16.31, Omgevingswet).
Belanghebbenden kunnen hun zienswijze over het ontwerpbesluit schriftelijk of mondeling naar voren brengen (artikel 3:15 Awb).
Verslag mondelinge zienswijzen
Het bevoegd gezag maakt een verslag van mondeling ingebrachte zienswijzen (artikel 3:17 Awb).
Mededeling en kortere beslistermijn wanneer geen zienswijzen zijn ingediend
Als geen zienswijzen zijn ingebracht, doet het bevoegd gezag daarvan zo spoedig mogelijk mededeling in het voor het bestuursorgaan aangewezen publicatieblad. Het bevoegd gezag besluit op de aanvraag binnen 4 weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken (artikel 3:18, lid 4 Awb).
Termijn vaststelling bij mer
Heeft het bevoegd gezag een milieueffectrapport opgesteld voor het plan? Dan is er een minimumtermijn van 2 weken tussen het aflopen van de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen, en het vaststellen van het plan (artikel 16.40, lid 4, Omgevingswet).
Vaststelling programma
Het bevoegd gezag geeft aan hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van het programma zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn (artikel 10.8 Omgevingsbesluit).
Het college van burgemeester en wethouder, het algemeen bestuur van het waterschap of Gedeputeerde Staten geven aan op welke wijze invulling is gegeven aan het decentrale participatiebeleid (artikel 10.8, lid 2, Omgevingsbesluit).
Bekendmaking, kennisgeving en terinzagelegging programma
Het bevoegd gezag maakt het besluit bekend door het te publiceren in het voor het bestuursorgaan aangewezen publicatieblad (artikel 3:42 Awb).
Meestal geen beroep
Vanwege het zelfbindende karakter staat er meestal geen beroep open tegen het besluit tot vaststelling van een programma (artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb).
Er is wel beroep mogelijk tegen delen van programma's met specifieke rechtsgevolgen. Dit geldt voor programma's die rechtstreeks toestemming geven voor activiteiten. Er wordt dan geen apart toestemmingsbesluit meer genomen voor die activiteit, omdat het programma zelf al die mogelijkheid geeft. Het beroep staat dan alleen open tegen die delen van het programma waarin de beschrijving van de activiteit die wordt toegestaan, is opgenomen.
Procedure bij vrijwillig programma
Bij een vrijwillig programma, dus een programma dat niet is aangewezen in de paragrafen 3.2.2 tot en met 3.2.4 van de Omgevingswet, gelden geen procedure-eisen. Het vaststellende bestuursorgaan kan dus zelf beslissen hoe ze de voorbereiding van het programma vormgeeft. Alleen als voor het vrijwillige programma een milieueffectrapport moet worden gemaakt, geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb. Dit volgt uit artikel 16.40, lid 1, van de Omgevingswet.
Buiten toepassing verklaren afdeling 3.4 Awb
Een bestuursorgaan kan afdeling 3.4 Awb buiten toepassing verklaren bij wijzigingen van een programma van ondergeschikte aard. Daarbij geldt dat die wijzigingen niet mogen leiden tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu en deze niet mogen zien op een in dat programma opgenomen beschrijving van een activiteit als gevolg waarvan de activiteit is toegestaan. Ook mag er geen strijd ontstaan met internationaalrechtelijke verplichtingen (artikel 16.27, lid 2 Omgevingswet). Dit betekent dus dat dit niet kan als het programma plan-mer-plichtig is.