Overgangsrecht Elektriciteitswet 1998
Voor de Elektriciteitswet 1998 geldt overgangsrecht voor projecten en voor het instrument gedoogplicht.
Vergevorderde projecten
De Elektriciteitswet 1998 benoemt projecten waarvoor het bevoegd gezag de coördinatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet toepassen. Het gaat om projecten voor:
- een productie-installatie met een capaciteit van minimaal 100 MW voor de opwekking van duurzame elektriciteit met windenergie (artikel 9b)
- een productie-installatie met een capaciteit van minimaal 50 MW voor de opwekking van duurzame elektriciteit anders dan met windenergie (artikel 9b)
- een productie-installatie met een capaciteit van minimaal 500 MW voor de opwekking van andere dan duurzame elektriciteit (artikel 9b)
- een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit met windenergie met een capaciteit van minimaal 5 MW en maximaal 100 MW (artikel 9e)
- aanleg, herstel, vernieuwing of uitbreiding van een verbinding voor het transport van elektriciteit (artikel 20a, lid 1)
Bekendmakingen besluiten project
Heeft het bevoegd gezag vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet een voorbereidingsbesluit bekendgemaakt voor het opstellen van een inpassingsplan (artikel 3.26 of 3.28, Wro)? Dan kan het bevoegd gezag binnen 18 maanden na inwerkingtreding van de Omgevingswet een projectbesluit bekendmaken als bedoeld in artikel 5.44, lid 1, van de Omgevingswet. Dit staat in artikel 4.32 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Gedoogplicht
De Elektriciteitswet 1998 merkt de volgende werken aan als 'openbare werken van algemeen nut' uit de Belemmeringenwet Privaatrecht:
- aanleg, instandhouding, wijziging of verplaatsing van een windpark met een capaciteit van minimaal 5 MW (artikel 9g)
- aanleg, herstel, vernieuwing of uitbreiding van een elektriciteitsnet (artikel 20)
Voor aanleg of instandhouding van deze werken geldt de gedoogplicht uit artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Het overgangsrecht voor de gedoogplicht volgt uit artikel 4.2 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Gelijkstelling
Een opgelegde gedoogplicht voor aanleg of instandhouding van openbare werken (artikel 1, Belemmeringenwet Privaatrecht) geldt als gedoogplicht voor het tot stand brengen of opruimen van een werk van algemeen belang als bedoeld in artikel 10.21 van de Omgevingswet. Dit volgt uit artikel 4.16, lid 1, van de Invoeringswet Omgevingswet.
Lopende procedure gedoogplicht
Als de procedure voor het opleggen van de gedoogplicht nog niet is afgerond, dan blijft het oude recht daarop van toepassing tot:
- het besluit onherroepelijk is, als tegen het besluit beroep openstaat
- het besluit van kracht is, als tegen het besluit geen beroep openstaat
Dit staat in artikel 4.3, 4.4 of 4.5, Invoeringswet Omgevingswet.
Vordering schadevergoeding gedoogplicht
Als door een gedoogplicht schade is ontstaan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft het oude recht van toepassing op:
- een vordering tot schadevergoeding die is ingesteld binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet
- toewijzing van die vordering, totdat de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald
Dit staat in artikel 4.16, lid 3, van de Invoeringswet Omgevingswet.