Overgangsrecht Kernenergiewet
Voor de Kernenergiewet geldt overgangsrecht voor het instrument 'gedoogplicht'.
Gedoogplicht
De Kernenergiewet merkt voor bepaalde inrichtingen 'een vergunning voor het oprichten, in werking brengen, in werking houden, buiten gebruik stellen, wijzigen of ontmantelen' aan als 'een door het openbaar gezag verleende concessie' uit de Belemmeringenwet Privaatrecht (artikel 71 in samenhang met artikel 15, onder b, Kernenergiewet). Het gaat om inrichtingen waar:
- kernenergie kan worden vrijgemaakt
- splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt
- splijtstoffen kunnen worden opgeslagen
Het overgangsrecht voor de concessie volgt uit artikel 4.2 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Gelijkstelling
Een onherroepelijke concessie (artikel 1, Belemmeringenwet Privaatrecht) geldt als gedoogplicht voor het tot stand brengen of opruimen van een inrichting met een vergunning op grond van artikel 15, onder b, Kernenergiewet, als bedoeld in artikel 10.14, onder e, van de Omgevingswet. Dit volgt uit artikel 4.16, lid 2, van de Invoeringswet Omgevingswet.
Lopende procedure gedoogplicht
Als de procedure voor het opleggen van de gedoogplicht nog niet is afgerond, dan blijft het oude recht daarop van toepassing tot:
- het besluit onherroepelijk is, als tegen het besluit beroep openstaat
- het besluit van kracht is, als tegen het besluit geen beroep openstaat
Dit staat in artikel 4.3, 4.4 of 4.5, Invoeringswet Omgevingswet.
Vordering schadevergoeding gedoogplicht
Als door een gedoogplicht schade is ontstaan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft het oude recht van toepassing op:
- een vordering tot schadevergoeding die is ingesteld binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet
- toewijzing van die vordering, totdat de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald
Dit staat in artikel 4.16, lid 3, van de Invoeringswet Omgevingswet.