Voorafgaand bodemonderzoek
Bij een aantal activiteiten is voorafgaand aan de activiteit bodemonderzoek van de landbodem nodig. De voorschriften voor het voorafgaand bodemonderzoek staan in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). Er zijn regels over welk type onderzoek nodig is, aan welke normen het onderzoek moet voldoen en over lozingen van vrijkomend afvalwater.
Situaties waarin een voorafgaand bodemonderzoek van toepassing is
Het voorafgaand bodemonderzoek naar de chemische kwaliteit van de landbodem is verplicht bij de (milieubelastende) activiteiten:
- Graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.119, Bal)
- Graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.120, Bal)
- Saneren van de bodem (paragraaf 4.121, Bal)
- Bouwen op een bodemgevoelige locatie (via instructieregel uit paragraaf 5.1.4.5.1 uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), een verplichting in het omgevingsplan).
In het omgevingsplan kan de gemeente gebieden aanwijzen waarvoor een verplicht voorafgaand bodemonderzoek niet nodig is. Ook kan de gemeente in het omgevingsplan vastleggen dat in bepaalde gebieden of op bepaalde locaties naast vooronderzoek altijd verkennend bodemonderzoek en/of verkennend bodemonderzoek asbest moet plaatsvinden.
Verder kan de gemeente in het omgevingsplan ook bij andere aanleidingen of activiteiten een voorafgaand bodemonderzoek voorschrijven. Bijvoorbeeld als de functie van een locatie of gebied wijzigt (gevoeliger gebruik).
Een voorafgaand bodemonderzoek kan ook gevraagd worden in het kader van een wijziging van het omgevingsplan om de functie van een locatie te wijzigen of vanwege een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). In beide situaties moet er getoetst worden aan de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In dat kader kan (waar relevant) een bodemonderzoek verlangd worden om te toetsen of de locatie geschikt is voor de nieuwe functie. In het geval van een BOPA kan dit gevraagd worden op grond van artikel 7.207b van de Omgevingsregeling. Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn als een bouwwerk een gevoeligere functie krijgt.
Verschil voorafgaand bodemonderzoek en nulonderzoek bodem
Voorafgaand bodemonderzoek (paragraaf 5.2.2 Bal) is iets anders dan een nulonderzoek bodem. Een nulonderzoek bodem laat een initiatiefnemer namelijk uitvoeren voorafgaand aan het starten van bepaalde milieubelastende activiteiten. Het nulonderzoek richt zich specifiek op bodembedreigende stoffen die bij die milieubelastende activiteit horen.
Een voorafgaand bodemonderzoek richt zich juist op verontreinigingen die al in de bodem zitten, omdat dit relevant is voor degene die op een locatie gaat bouwen, graven of saneren.
Doel en aanleiding voorafgaand bodemonderzoek
Het doel van het voorafgaand bodemonderzoek is om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het exacte doel kan echter per situatie verschillen. Dit hangt af van de aanleiding van het onderzoek.
Een voorbeeld van een aanleiding is graafwerk in de bodem. Uit het voorafgaand onderzoek blijkt of de interventiewaarde bodemkwaliteit wordt overschreden. Bij de activiteit 'graven' zijn de regels voor graven in de bodem gelijk aan of onder de interventiewaarde bodemkwaliteit van toepassing. Of gelden juist de regels voor graven in de bodem boven de interventiewaarde bodemkwaliteit.
Uit het voorgaand onderzoek volgt bovendien wat de verwachte toepassings- of verwerkingsmogelijkheden zijn voor de te ontgraven en af te voeren grond en op welke manier de partijindeling tot stand komt.
Bij de partijindeling gaat het er bijvoorbeeld om bodemlagen met verschillende kwaliteitsklassen te onderscheiden in het bodemonderzoek. Lees meer over de partijindeling voor grond of baggerspecie.
Ook voor de afvoer van grond naar een grondbank of verwerker zijn onderzoeksgegevens nodig.
Bij graven is voorafgaand bodemonderzoek ook van belang in verband met de regelgeving voor arbeidsomstandigheden. Dit is omdat de aanwezigheid van een bodemverontreiniging bekend moet zijn om eventueel maatregelen of voorzieningen te nemen. Hiervoor heeft kenniscentrum CROW de richtlijn 400 'Werken in en met verontreinigde bodem' ontwikkeld.
Voor de activiteit saneren geeft het onderzoek inzicht in de ontgravingscontour en -diepte om de beoogde terugsaneerwaarde te kunnen bereiken.
Bij het bouwen op een bodemgevoelige locatie Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) bepaalt het onderzoek of sanerende maatregelen nodig zijn om op de locatie te mogen bouwen. Het voorafgaand bodemonderzoek bepaalt of de locatie verdacht is op bodemverontreiniging en of bodemverontreiniging aanwezig is. Als er bodemverontreiniging is, moet getoetst worden of sprake is van overschrijding van de maximaal toelaatbare kwaliteit bodem die in het omgevingsplan staat. Deze waarde kan per gebied verschillen.
Uiteraard kunnen er nog meer aanleidingen zijn voor voorafgaand bodemonderzoek. Bij een nul- of eindonderzoek gaat het om het starten of beëindigen van bodembedreigende (milieubelastende) activiteit. Voor het toepassen van grond of baggerspecie is het soms nodig de kwaliteit van de ‘ontvangende’ bodem te bepalen. Andere voorbeelden zijn een transactie van een locatie of een functiewijziging, of het onttrekken van grondwater.
Trapsgewijze benadering
Het voorafgaand bodemonderzoek kent een trapsgewijze benadering, waarbij een volgend onderzoek alleen nodig is als de noodzaak daartoe blijkt uit een eerder onderzoek. Zo blijft de onderzoekslast voor de initiatiefnemer beperkt. De systematiek voor het uitvoeren van een bodemonderzoek verandert niet met de invoering van de Omgevingswet.
Onderzoeksfasen
Er zijn 3 mogelijke fasen in het onderzoek:
1. Vooronderzoek
Bij een voorafgaand bodemonderzoek is altijd een vooronderzoek nodig. Het doel van het vooronderzoek is om vast te stellen of de locatie verdacht is op het voorkomen van een bodemverontreiniging waar (nog) onvoldoende informatie over bekend is. Het vooronderzoek bestaat uit het raadplegen van historische informatie en soms ook uit een locatiebezoek. Hiervoor verzamelt de degene die het vooronderzoek uitvoert alle beschikbare (historische) informatie over de locatie. Bijvoorbeeld door het raadplegen van de website Bodemloket of websites van gemeente, omgevingsdienst of provincie. Onderdeel van het vooronderzoek is ook: beoordelen of de beschikbare informatie nog actueel genoeg is.
Het vooronderzoek is dus nog geen fysiek bodemonderzoek waarbij een veldwerker boringen, graafgaten of peilbuizen gaat plaatsen en de grond en het grondwater gaat bemonsteren. Meestal voert een adviesbureau het vooronderzoek uit, maar andere organisaties en personen mogen dit ook uitvoeren.
2. Verkennend bodemonderzoek
Als een locatie verdacht is op het voorkomen van een bodemverontreiniging en onvoldoende informatie bekend is over de daadwerkelijke kwaliteit van de bodem of het grondwater, dan dient de initiatiefnemer een verkennend bodemonderzoek te (laten) uitvoeren. In het geval van een verdenking op asbest in de bodem is een verkennend bodemonderzoek asbest nodig. Met een verkennend bodemonderzoek (asbest) stelt de initiatiefnemer door het (laten) uitvoeren van veldwerk (plaatsen boringen of graafgaten) en chemische analyses de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast.
In hoofdstuk 9 van NEN 5740 (en in paragraaf 6.7 van NEN 5707) staat hoe de interpretatie en toetsing van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek moet plaatsvinden. Er staan ook criteria over wanneer nader bodemonderzoek nodig is. In de praktijk werd langjarig gebruikgemaakt van de zogenaamde tussenwaarde (gemiddelde van de voormalige achtergrondwaarde en interventiewaarden). Deze waarde komt sinds 2009 niet meer voor in NEN 5740 en heeft dus geen formele status.
3. Nader bodemonderzoek
Uit een verkennend bodemonderzoek kan blijken dat een nader onderzoek nodig is, omdat de aard of de omvang van een verontreiniging nog niet voldoende is vastgesteld. Ook bij het nader bodemonderzoek vindt veldwerk plaats. Het doel van het nader bodemonderzoek kan heel divers zijn. In deze fase is er sprake van maatwerk.
Het is niet altijd noodzakelijk om nader onderzoek uit te voeren. Zo heeft het afperken van een verontreiniging alleen meerwaarde als dit relevant is voor de voorgenomen activiteit of ontwikkeling. De bepaling van de omvang kan wel aan de orde zijn als binnen een te saneren locatie (bijvoorbeeld voor het bouwen op een bodemgevoelige locatie) sprake is van een verontreiniging en het voor de sanering nodig is om de verontreiniging af te perken. Bij de activiteit graven in de bodem is het meestal niet noodzakelijk om de verontreiniging af te perken en/of de omvang van de verontreiniging vast te stellen. Het vaststellen van de kwaliteit binnen het ontgravingsprofiel is dan voldoende.
Eisen waar het voorafgaand bodemonderzoek aan moet voldoen
Voor het uitvoeren van bodemonderzoek zijn verschillende protocollen en normen van toepassing. Degene die het onderzoek doet, moet dat onderzoek uitvoeren volgens deze protocollen en normen. Het betreft protocollen en normen voor het bodemonderzoek die ook voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing waren.
- vooronderzoek conform NEN 5725
- verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740
- verkennend bodemonderzoek asbest en nader bodemonderzoek asbest volgens NEN 5707 of NEN 5897 als sprake is van een puinlaag (lees meer over bodemonderzoek naar asbest in bodem en puin)
- nader bodemonderzoek conform NTA 5755
Voor het uitvoeren van het veldwerk voor het verkennend of nader bodemonderzoek heeft de organisatie een erkenning bodemkwaliteit Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) voor BRL SIKB 2000 of AS SIKB 2000 nodig. Onder de BRL SIKB 2000 en AS SIKB 2000 gelden verschillende protocollen voor het plaatsen van boringen en peilbuizen en bemonsteren van de bodem (protocol 2001), bemonsteren van grondwater (2002) en het uitvoeren van asbestonderzoek (2018).
Voor het uitvoeren van de laboratoriumanalyses heeft het laboratorium of inspectie-instantie een erkenning bodemkwaliteit AS3000 en onderliggende protocollen nodig. Voor het uitvoeren van vooronderzoek en voor het rapporteren van de resultaten van het verkennend of nader bodemonderzoek, is geen erkenning noodzakelijk.
Lees meer over kwaliteitsborging bij bodemonderzoek.
Toetsen van onderzoeksresultaten aan normen
Om de gemeten gehalten uit het bodemonderzoek te kunnen toetsen aan normwaarden uit de regelgeving, moet eerst een omrekening plaatsvinden naar 'standaard bodem'. Ook zijn er regels voor het optellen van meetwaarden voor somparameters en voor het omgaan met meetwaarden beneden de rapportagegrens van het laboratorium. Dit is toegelicht op de pagina over het toetsen van analyseresultaten bodemonderzoek en milieuverklaringen bodemkwaliteit.
Vervolgens kan toetsing plaatsvinden aan de normwaarden uit de regelgeving. De waarden waaraan getoetst moet worden, hangen af van de aanleiding(en) van het bodemonderzoek. Verder is relevant of er sprake is van overgangsrecht of dat er decentrale regels gelden. Bijvoorbeeld regels voor de toelaatbare kwaliteit bij het bouwen uit het omgevingsplan of regels uit de omgevingsverordening voor grondwater.
Een paar aandachtspunten voor het toetsen van analyses van de (vaste) landbodem:
- Bij bodemonderzoek voorafgaand aan het graven in de bodem is toetsing aan de interventiewaarden bodemkwaliteit uit bijlage II van het Bal relevant.
- Vanuit perspectief van arbeidsomstandigheden vindt de toetsing doorgaans plaats aan de SRCarbo-waarden uit de richtlijn CROW 400.
- Ter voorbereiding op de activiteit graven in de bodem is het voor de partij-indeling noodzakelijk om te toetsen aan de kwaliteitseisen uit het Besluit bodemkwaliteit (landbouw/natuur, wonen, industrie, matig verontreinigd en sterk verontreinigd). Dit volgt uit de artikelen 4.1222 en 4.1230 van het Bal. Deze zijn ook van belang bij het vaststellen van de hergebruiksmogelijkheden en voor de afvoer naar een grondbank of verwerker.
- Bij bodemonderzoek voorafgaand aan het bouwen op een bodemgevoelige locatie is de waarde voor toelaatbare kwaliteit uit het omgevingsplan van belang. Ook bij voorgenomen functie- of gebruikswijzigingen is het omgevingsplan het toetsend kader. Optioneel kunnen de resultaten vergeleken worden met de kwaliteitseisen voor landbouw/natuur, wonen en industrie. Bij een voorgenomen sanering van de bodem kan afhankelijk van de verwachte saneringsaanpak rekening gehouden worden met de terugsaneerwaarde die volgt uit artikel 4.1242 van het Bal.
- Bij een eindonderzoek bodem is de herstelwaarde die volgt uit paragraaf 5.2.1 van het Bal, bepalend. Bij bodemonderzoek gericht op een verontreiniging die onder de zorgplicht valt, gaat het eveneens om de herstelwaarde. Die komt meestal overeen met de kwaliteitseis landbouw/natuur, de achtergrondbelasting van de betreffende stof of de rapportagegrens van het laboratorium.
- Als sprake is van overgangsrecht, geldt de wijze van toetsen en de risicobeoordeling uit de voormalige Wet bodembescherming en Circulaire bodemsanering 2013. Wat grondwater betreft is een nadere toelichting over het toetsen van grondwateranalyses onder de Omgevingswet beschikbaar.
Geldigheid van bodemonderzoek
Het bevoegd gezag mag bij het nemen van besluiten op grond van de Omgevingswet in ieder geval gebruik maken van rapporten en onderzoeken die niet ouder zijn dan 2 jaar. Bevoegd gezag mag ook gebruik maken van oudere rapporten en onderzoeken als voldoende onderbouwd is dat de gegevens nog actueel zijn. Dit staat in artikel 16.5 van de Omgevingswet.
Verder zijn in de regelgeving geen specifieke termijnen opgenomen voor de geldigheid van een onderzoek. De beoordeling of een eerder uitgevoerd onderzoek nog voldoende actueel en representatief is, is dus altijd maatwerk en kan onderdeel zijn van het vooronderzoek. Zo is dit onder meer afhankelijk van wat er in de tussenliggende periode is gebeurd met een locatie en de typen verontreinigingen (immobiel of mobiel) die eventueel in de bodem zijn gevonden. Lees meer over een Feitenonderzoek geldigheidsduur van (water)bodemonderzoeken afgerond.
Lozingsvoorschriften
Tijdens het uitvoeren van voorafgaand bodemonderzoek kan afvalwater vrijkomen door het oppompen van grondwater. Voor dit afvalwater zijn geen normen opgenomen, omdat de kwaliteit van het grondwater pas bekend is na het onderzoek. De lozingsroute voor het grondwater is het vuilwaterriool. Het is namelijk niet is uit te sluiten dat het grondwater verontreinigd is. Dit bepaalt artikel 5.7f van het Bal. Via een maatwerkvoorschrift kan het bevoegd gezag ook een andere lozingsroute toestaan.
Bevoegd gezag en registratie van bodeminformatie
Bij de meld- en informatieverplichtingen voor onder andere graven boven de interventiewaarden, saneren van de bodem en bouwen op een bodemgevoelige locatie moet de initiatiefnemer ook de bodemonderzoeksrapporten meesturen. Het is aan de gemeente zelf om te organiseren dat deze onderzoeken ook opgenomen worden in het eigen bodeminformatiesysteem, beschikbaar gesteld worden via het bodemloket of een eigen webportaal en gebruikt worden om de bodemkwaliteitskaart in de toekomst te actualiseren.
Als een gemeente de bodemonderzoeksgegevens (naast in pdf-format) ook in XML-format wil ontvangen, kan de gemeente dit voorschrijven in het omgevingsplan.
Waterbodemonderzoek
Aan het uitvoeren van waterbodemonderzoek gelden andere eisen en protocollen. Die staan uitgelegd op de pagina Vaststellen van waterbodemkwaliteit.
Meer informatie
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.
Bodemgevoelige locatie
Bodemgevoelige locatie als bedoeld in artikel 5.89h van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Deze begripsbepaling staat in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Artikel 5.89h Bkl verstaat onder bodemgevoelige locatie:
- de locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit
- een onmiddellijk aan een gebouw als bedoeld onder a grenzende aaneengesloten tuin of een daaraan grenzend aaneengesloten terrein, of
- een onmiddellijk aan een op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit toegelaten woonschip of woonwagen grenzende tuin of grenzend terrein
Erkenning bodemkwaliteit
Erkenning als bedoel in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit. Deze begripsbepaling staat in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Het Besluit bodemkwaliteit omschrijf de erkenning bodemkwaliteit als: op grond van artikel 9, eerste lid, gegeven beschikking waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of een instelling voor een werkzaamheid voldoet aan de bij of krachtens dit besluit geldende voorwaarden. Dit betekent dat de persoon of instelling deze werkzaamheid mag uitvoeren. De verplichting om onder erkenning bepaalde werkzaamheden uit te voeren, staat ook wel bekend als de erkenningsregeling kwalibo.