Toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie
Het Rijk stelt instructieregels aan gemeenten voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeente moet daarom regels voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem opnemen in het omgevingsplan.
Toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie
Het Rijk heeft instructieregels gemaakt voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeente moeten die verwerken in het omgevingsplan.
Gemeenten moeten in het omgevingsplan:
- de waarde vaststellen waarboven maatregelen nodig zijn bij de realisatie van gebouwen op bodemgevoelige locaties (artikel 5.89i en artikel 5.89j van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl))
- aangeven welke sanerende of andere beschermende maatregelen nodig zijn bij overschrijding van die waarde (artikel 5.89k Bkl)
- een meldingsplicht instellen voor het bouwen op een bodemgevoelige locaties wanneer dat op grond van het omgevingsplan niet vergunningplichtig is (artikel 5.89l Bkl)
- een bepaling opnemen over de ingebruikname na sanerende of beschermende maatregelen (artikel 5.89m Bkl)
De instructieregels staan in paragraaf 5.1.4.5.1 van het Bkl.
Deze regels staan bij inwerkingtreding van de Omgevingswet in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Zie daarvoor paragraaf 22.2.7.2 van de bruidsschat. Het wordt geregeld via een binnenplanse vergunningplicht. Daarnaast geldt er gedeeltelijk overgangsrecht voor de voormalige bouwverordening.
Een bodemgevoelige locatie is in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw. De gemeente kan de definitie die in de instructieregel is opgenomen niet wijzigen.
Een bodemgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. De term gebouw is in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) gedefinieerd als: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Onder een bodemgevoelig gebouw vallen ook een woonschip of een woonwagen. Een bijbehorend bouwwerk tot 50 m2 valt niet onder het begrip bodemgevoelig gebouw. De gemeente kan in het omgevingsplan andere locaties aanwijzen als bodemgevoelige locatie, zoals kinderspeelplaatsen of moestuinen en stadslandbouw.
Waarde toelaatbare kwaliteit bodem vaststellen
Via het omgevingsplan voorkomt een gemeente dat er gebouwd wordt op een verontreinigde bodem met onaanvaardbare risico's voor de gezondheid. Een omgevingsplan bevat waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Denk bijvoorbeeld aan waarden voor lood. De gemeente stelt zelf deze waarden vast. Een omgevingsplan kan per gebied of per gebruiksfunctie verschillende waarden voor de toelaatbare kwaliteit van bodemgevoelige locaties bevatten.
De gemeente kan als waarde voor de toelaatbare kwaliteit de interventiewaarde bodemkwaliteit vastleggen in het omgevingsplan. Deze staat in bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De interventiewaarde bodemkwaliteit is wetenschappelijk onderbouwd, gebaseerd op een (combinatie van) humane en ecologische risico's en behoeft verder geen motivering. De gemeente kan ook een andere waarde onder of boven de interventiewaarde bodemkwaliteit vastleggen. Deze kan verschillen per gebied. De gemeenteraad zal die andere waarde in het omgevingsplan moeten motiveren.
De waarde die de gemeente vaststelt mag in ieder geval niet hoger zijn dan het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan). Ook mag de waarde niet leiden tot overschrijding van de toelaatbare concentraties in lucht (TCL) en geurdrempels. Vluchtige stoffen kunnen namelijk ook uitdampen uit de bodem en zo in de lucht komen. De gehalten MTR humaan staan in bijlage Vb van het Bkl. De TCL en geurdrempels staan in bijlage XIIIb van het Bkl.
RisicotoolboxBodem
De gemeente moet bij het bepalen van de waarden gebruik maken van de RisicotoolboxBodem met de module 'Concrit – bouwen op verontreinigde bodem'. De gemeente stelt de waarden vast voor de stoffen die in bijlage XIIIa van het Bkl aangewezen zijn.
Totdat de gemeente invulling heeft gegeven aan deze instructieregel, geldt artikel 22.30 van de bruidsschat. Dit artikel regelt dat de toelaatbare kwaliteit gelijk is aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, in een omvang van een bodemvolume van meer dan 25 m3. Voor asbest geldt geen volumecriterium.
Bij overschrijding van deze waarden moet de initiatiefnemer sanerende of andere beschermende maatregelen nemen.
Sanerende of andere beschermende maatregelen
Om te kunnen beoordelen of de toelaatbare kwaliteit van de bodem uit het omgevingsplan is overschreden, is voorafgaand onderzoek naar de gesteldheid van de bodem nodig. Het Rijk geeft geen instructieregel aan de gemeente om in het omgevingsplan een onderzoeksplicht op te nemen. Het doen van een onderzoek vloeit voort uit de indieningsvereisten van de binnenplanse vergunningaanvraag voor het bouwen.
De gemeente schrijft in het omgevingsplan voor welke sanerende of andere beschermende maatregelen nodig zijn bij overschrijding van de waarden in het omgevingsplan.
De gemeente is vrij in de keuze welke maatregelen zij voorschrijft. Ze kan hiervoor in het omgevingsplan de saneringsregels 'aan' zetten. Dit doet ze door een sanering van de bodem volgens de regels van het Bal voor te schrijven als voorwaarde voor het bouwen. Deze regels staan in paragraaf 3.2.23 en 4.121 van het Bal. In paragraaf 4.121 staat een standaard aanpak voor een sanering van de bodem. Daarnaast kan de gemeente andere maatregelen voorschrijven, bijvoorbeeld gebruiksbeperkingen. Een maatregel kan verschillen per blootstellingsroute.
Ingebruikname van een bouwwerk na maatregelen
Een gebouw of deel van een gebouw op een bodemgevoelige locatie mag niet zomaar in gebruik worden genomen. Het omgevingsplan regelt dat dat alleen mag nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over hoe de initiatiefnemer de sanerende of andere maatregelen heeft uitgevoerd. Bijvoorbeeld over de uitgevoerde sanering. De informatieplicht van de initiatiefnemer stelt de gemeente in staat om na te gaan of de noodzakelijke maatregelen daadwerkelijk conform de voorgestelde aanpak zijn uitgevoerd.
Het voldoen aan deze informatieplicht dient als voorwaarde voor ingebruikname. Deze informatieplicht moet van toepassing zijn ongeacht of een bouwactiviteit vergunningplichtig of vergunningvrij is. Dit kan samen met het aanleveren van gegevens en bescheiden over het resultaat van de sanering. Dit is een informatieplicht die in paragraaf 4.121 (saneren van de bodem) van het Bal staat. De initiatiefnemer kan dus in 1 keer aan beide informatieplichten voldoen. De verplichting voor de ingebruikname geldt niet alleen voor het gebouw, maar ook voor de tuin of het terrein grenzend aan het bouwwerk.
Artikel 22.31, bruidsschat omgevingsplan verplicht om in de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken een voorschrift op te nemen dat het gebouw alleen in gebruik wordt genomen als het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijzen waarop sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen. Het voldoen aan deze informatieplicht heft het verbod tot ingebruikname op. De initiatiefnemer informeert het bevoegd gezag na afloop van de sanering dat en hoe hij de sanering heeft uitgevoerd. Dit geeft het bevoegd gezag de gelegenheid om goed en tijdig toezicht te houden voordat het gebouw in gebruik wordt genomen. Bij verzuim om te informeren of het ontbreken van de benodigde informatie kan het bevoegd gezag dus handhaven op overtreding van deze informatieplicht. Toezicht en handhaving op de wijze van saneren en of die volgens de voorschriften in het Bal is, vindt plaats op basis van dat besluit.
Meldingsplicht bij vergunningvrij bouwen
Voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie moet een meldingsplicht opgenomen worden in het omgevingsplan. Dit is alleen niet nodig als er al een vergunningplicht geldt voor de bouwactiviteit. Dit volgt uit artikel 5.89ka en 5.89l van het Bkl. In de bruidsschatregels omgevingsplan is alleen een vergunningplicht opgenomen. Bij het aanpassen van de bruidsschat moet de gemeente bepalen voor welke situaties een meldingsplicht opgenomen moet worden. De termijn voor deze melding is 4 weken. Deze melding bevat in ieder geval de bodemonderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2. van het Bal.
Stelt de gemeente in het omgevingsplan een vergunningplicht in voor het realiseren van een bouwwerk? Dan is de meldingsplicht niet nodig. Die is onderdeel van de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Bodemonderzoek als onderdeel van de vergunningaanvraag of meldingsplicht
De initiatiefnemer moet bij het aanvragen van de vergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwen of een melding een voorafgaand bodemonderzoek aanleveren. Op grond van de instructieregels uit artikel 5.89ka en 5.89l van het Bkl moet de gemeente hiervoor regels opnemen in het omgevingsplan.
Blijkt uit het vooronderzoek dat een verkennend bodemonderzoek nodig is? Dan moet dit bodemonderzoek al uitgevoerd zijn voorafgaand aan de aanvraag van de vergunning of het verrichten van de melding. Het bodemonderzoeksrapport moet namelijk onderdeel zijn van de aanvraag van de vergunning of de melding. Dit betekent dat het niet mogelijk is om het bodemonderzoek voor de aanvraag van de vergunning of de melding, op een later moment (bijvoorbeeld na de sloop van een bestaand pand) alsnog aan te leveren als de aanvraag voor de vergunning of de melding al eerder is verricht.
Er is één uitzondering op de verplichting om het bodemonderzoek aan te leveren bij de aanvraag van de vergunning of de melding. Deze uitzondering geldt als de gemeente in het omgevingsplan locaties heeft aangewezen waarvoor een overschrijding van de waarde toelaatbare kwaliteit bodem redelijkerwijs uit te sluiten is.
Voorbeeldregels
Vanuit het project Bodembeheer van de Toekomst is een juridisch frame gemaakt waarin de regels en de afwegingsruimte voor de gemeente in een tabel zijn opgenomen. Ook zijn daar voorbeeldregels te vinden die gemeenten kunnen gebruiken.