Bouwwerkinstallaties: regels bij nieuwbouw
Voor bouwwerkinstallaties bij nieuwbouw gelden regels uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). Zo gelden er regels voor onder meer verlichting, veilig onderhoud en elektronische communicatie. Ook geldt er een specifieke zorgplicht.
Inhoud deze pagina
- Definitie bouwwerkinstallaties
- Verlichting
- Voorziening om veelvoorkomende criminaliteit in een woongebouw te voorkomen
- Veilig onderhoud gebouwen
- Voorzieningen die voor een onderwijsfunctie voor basisonderwijs inzicht geven in de kwaliteit van de binnenlucht (kooldioxidemeter)
- Elektronische communicatie
- Technische bouwsystemen
- Systeem voor gebouwautomatisering en -controle
Definitie bouwwerkinstallatie
Een bouwwerkinstallatie is 'een voor het functioneren van een bouwwerk of een gedeelte daarvan noodzakelijke voorziening van niet-bouwkundige aard' (Zie bijlage I bij artikel 1.1 van het Bbl)
Verlichting
Een bouwwerk moet een zodanige verlichtingsinstallatie hebben dat het bouwwerk veilig kan worden gebruikt en verlaten. Een verlichtingsinstallatie moet zijn aangesloten op een voorziening voor elektriciteit.
Verlichtingsinstallatie
Voor bijna alle gebruiksfuncties is in het Bbl een verlichtingsinstallatie in verblijfsruimten verplicht. Zo kan het bouwwerk veilig worden gebruikt en verlaten. Deze verlichtingsinstallatie moet op een vloer, een tredevlak of een hellingbaan een verlichtingssterkte kunnen geven van ten minste 1 lux.
Zie de artikelen 4.194, 4.195, 4.196 en 4.197 Bbl voor de regels voor verlichting.
Noodverlichting
Om ook veilig te kunnen vluchten wanneer de elektriciteit uitvalt moet bij risicovolle situaties de verlichtingsinstallatie op een voorziening voor noodstroom zijn aangesloten (noodverlichting).
Noodverlichting moet aanwezig zijn in:
- een verblijfsruimte voor meer dan 75 personen en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute uit die verblijfsruimte voert
- een functieruimte die onder het meetniveau ligt
- een besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute of beschermde route voert
- een wegtunnelbuis
Deze noodverlichting moet binnen 15 seconden na het uitvallen van de elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux geven. De verlichtingssterkte wordt gemeten op een vloer, een tredevlak of een hellingbaan.
Zie artikelen 4.195 en 4.196 Bbl (3.101 en 3.102 Bbl voor bestaande bouw).
Verduisterde ruimte
Een ruimte bestemd om te worden verduisterd tijdens het gebruik door meer dan 50 personen heeft zodanige voorzieningen dat tijdens de verduistering een redelijke oriëntatie mogelijk is.
Voorziening om veelvoorkomende criminaliteit in een woongebouw te voorkomen
Een woongebouw moet voorzieningen hebben om tegen te gaan dat onbevoegden eenvoudig een woongebouw binnen kunnen komen.
Nieuwbouw
Elke toegang van een nieuw te bouwen woongebouw moet een zelfsluitende deur hebben die van buitenaf niet zonder sleutel open kan (artikel 4.239, lid 1 Bbl). Dit is om te voorkomen dat bewoners die deur te gemakkelijk laten openstaan, waardoor onbevoegden kunnen binnenkomen. Elke toegangsdeur van een woongebouw moet een slot hebben, zodat iemand het gebouw niet zonder sleutel of tussenkomst van de bewoner kan betreden. De sleutel hoeft niet een traditionele sleutel te zijn.
Ten minste 1 toegang van een woongebouw:
- heeft aan de buitenkant een voorziening om een signaal te geven dat in een woning waarneembaar is
- heeft een spreekinstallatie die vanuit een woning kan worden bediend, en
- kan vanuit een woning worden geopend.
Deze deuropener, bel en spreekinstallatie zijn gemeenschappelijke voorzieningen voor elke woning die op deze toegang aangewezen is (artikel 4.239, lid 2 van het Bbl).
Bestaande bouw
Een afsluitbare toegang van een bestaand woongebouw moet voorzieningen hebben zodat de toegangsdeur in het slot kan vallen. Die toegangsdeur kan dan van buitenaf niet zonder sleutel open (artikel 3.141, lid 1 Bbl). Is een woonfunctie in een woongebouw alleen bereikbaar via een afsluitbare toegang? Dan moet ten minste 1 toegang aan de buitenkant een voorziening hebben om een signaal te geven naar de individuele woningen (artikel 3.141, lid 2 Bbl). In bestaande bouw is een portiek zonder afsluitbare toegang toegestaan.
Veilig onderhoud gebouwen
Een nieuw te bouwen gebouw moet zodanig zijn dat onderhoud aan het gebouw veilig mogelijk is.
Veiligheidsvoorzieningen voor onderhoud
Zijn voor het veilig kunnen plegen van onderhoud aan een gebouw gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen nodig? Dan moeten deze voorzieningen daadwerkelijk worden getroffen (artikel 4.241, lid 1 Bbl).
Onderhoud omvat onder meer schilderwerk en het reinigen en repareren van daken, goten, schoorstenen, gevels, ramen en installaties voor klimaatbeheersing, liften en telecommunicatie.
Maatregelen die het gevaar voorkomen of wegnemen (bronmaatregelen) verdienen de voorkeur boven voorzieningen die het gevaar beperken of afschermen. Voorzieningen die het gevaar permanent afschermen, zoals balustrades, of het gevaar beperken, zoals glaswasinstallaties, hebben weer de voorkeur boven voorzieningen voor persoonlijke veiligheid. Denk bij het laatste aan bevestigingspunten voor lijnen of harnasgordels.
Voorzieningen opnemen in het bouwplan
Het is goed mogelijk dat onderhoud veilig mogelijk is zonder gebouwgebonden voorzieningen. In het bouwplan moet rekening zijn gehouden met de ruimte die voor die voorzieningen noodzakelijk is, zoals een opstelplaats voor een hoogwerker. Al bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen moet de aanvrager aan het bevoegd gezag aantonen dat er voldoende mogelijkheid is om onderhoud veilig uit te kunnen voeren.
Heeft een gebouw gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen nodig om onderhoud veilig te kunnen uitvoeren? Dan verloopt het beoordelen van die voorzieningen volgens de Checklist veilig onderhoud op en aan gebouwen (artikel 4.241, lid 2 Bbl).
Voorzieningen die voor een onderwijsfunctie voor basisonderwijs inzicht geven in de kwaliteit van de binnenlucht (kooldioxidemeter)
Een onderwijsfunctie voor basisonderwijs moet een voorziening hebben die inzicht geeft in de kwaliteit van de binnenlucht. Elk klaslokaal van een basisschool moet een kooldioxidemeter hebben (artikel 4.243, lid 1 / 3.143, lid 1 Bbl). Die moet voldoen aan de regels in artikel 4.243 lid 2 / 3.143, lid 2 Bbl.
De meter is bedoeld om de leerkracht objectief inzicht te geven in de kwaliteit van de binnenlucht. Zo kan de hoeveelheid verse lucht optimaal worden geregeld. De kooldioxidemeter moet tijdig waarschuwen voor ventilatieproblemen. Dat gebeurt via een duidelijke indicatie over de mate waarin de ruimte wordt geventileerd.
Een kooldioxidemeter is niet vereist in een klaslokaal met ventilatievoorzieningen die zijn gebouwd (of geïnstalleerd) voor 1 juli 2015 (artikel 3.144 Bbl).
Elektronische communicatie
Een (nieuw) gebouw met een aansluiting op het distributienet voor elektriciteit moet voorzieningen hebben voor de aansluiting op een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid. De eis geldt niet voor een bouwwerk geen gebouw zijnde (zoals bijvoorbeeld een tunnel of een brug). En ook niet als een bouwwerk volgens de gemeentelijke regels geen aansluiting op het distributienet voor elektriciteit hoeft te hebben. Bijvoorbeeld omdat de afstand tot het aansluitpunt te groot is.
Toegangspunt
Een gebruiksfunctie in een gebouw moet een toegangspunt hebben voor de aansluiting op een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid. Dit is een communicatienetwerk als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de richtlijn breedband (artikel 4.245, lid 1 Bbl).
Het toegangspunt moet in een toegankelijke niet-gemeenschappelijke ruimte liggen met een vloeroppervlakte van ten minste 0,75 x 0,31 m2. En met een hoogte boven die vloer van ten minste 2,1 m (artikel 4.245, lid 2). Deze afmetingen zijn gelijk aan de minimum afmetingen voor een meterruimte volgens NEN 2768. Hoewel een dergelijke meterruimte in het Bbl niet verplicht is, wordt deze in het algemeen wel gerealiseerd. Het toegangspunt kan in alle ruimten van een gebruiksfunctie komen, zolang deze maar toegankelijk is en aan de minimum afmetingen voldoet.
Iedere gebruiksfunctie moet een toegangspunt hebben, met uitzondering van het bouwwerk geen gebouw zijnde. Voor een woongebouw betekent dit dat iedere woning een toegangspunt moet hebben. Bij andere gebouwen met meerdere zelfstandige gebruiksfuncties, moet iedere gebruiksfunctie een eigen toegangspunt hebben. Gaat het bijvoorbeeld om een winkelfunctie met daarboven een kantoorfunctie die niet bij de winkel hoort? Dan moeten beide functies een eigen toegangspunt hebben.
Alleen een nevengebruiksfunctie hoeft volgens artikel 4.245, lid 3 Bbl geen eigen toegangspunt te hebben. Het toegangspunt van een gebruiksfunctie mag overigens wel in een nevengebruiksfunctie liggen.
Fysieke binnenhuisinfrastructuur
De netwerkaanbieders moeten hun aansluitleiding in het gebouw kunnen invoeren en doortrekken tot aan het aansluitpunt van de gebruiksfunctie. Daarvoor is naast een toegangspunt ook een doorvoerleiding nodig. Deze kan bestaan uit (al dan niet gemeenschappelijke) bouwkundige schachten en kokers of installatietechnische leidingen. Maar ook uit (al dan niet gemeenschappelijke) ruimtelijke reserveringen. De doorvoerleiding is dus een aaneengesloten ruimte tussen het invoerpunt van het gebouw en het toegangspunt van de gebruiksfunctie. Deze doorvoerleiding is de fysieke binnenhuisinfrastructuur als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de richtlijn.
Een te bouwen gebouw moet in de uitwendige scheidingsconstructie ten minste 1 invoerpunt hebben voor de aansluitleiding van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid. Dit is een communicatienetwerk als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de richtlijn breedband (artikel 4.246, lid 1 Bbl).
Een gebruiksfunctie in een gebouw moet tussen een invoerpunt en het toegangspunt een aaneengesloten ruimte hebben met een diameter van ten minste 40 mm voor de aansluitleiding van een openbaar elektronisch communicatienetwerk. Dit staat in artikel 4.246, lid 2 Bbl. In kokervorm volstaat een inwendige doorsnede van 40 x 40 mm2.
Gaat het om doorvoer van een aansluitleiding van een openbaar elektronisch communicatienetwerk door een uitwendige scheidingsconstructie, een niet-toegankelijke ruimte of een kruipruimte? Dan moet deze uitgevoerd worden met een mantelbuis die voldoet aan NEN 2768 (artikel 4.246, lid 3 Bbl).
Technische bouwsystemen
De definitie van een technisch bouwsysteem is: 'gebouwgebonden samenstelling van alle bestanddelen van een installatie, waaronder de isolatiekenmerken daarvan, die is bedoeld voor:
- ruimteverwarming
- ruimtekoeling
- ventilatie
- het voorzien van warmtapwater
- ingebouwde verlichting
- gebouwautomatisering- en controle
- elektriciteitsopwekking ter plaatse, of een combinatie daarvan, met inbegrip van systemen die gebruikmaken van energie uit hernieuwbare bronnen, van een gebouw of een gedeelte daarvan.
Een gebouw moet technische bouwsystemen hebben die voldoen aan eisen voor optimaal energiegebruik. Er gelden eisen voor:
- de energieprestatie
- het adequaat installeren, dimensioneren en inregelen
- de instelbaarheid van technische bouwsystemen die nieuw worden geïnstalleerd, vervangen of verbeterd in bestaande gebouwen
Een technisch bouwsysteem moet voldoen aan onderstaande waarde voor de energieprestatie (artikel 4.248, lid 1 Bbl).
Technisch bouwsysteem | Waarde voor de energieprestatie woonfunctie | Waarde voor de energieprestatie overig |
---|---|---|
Ruimteverwarming | kleiner dan of gelijk aan 1,31 | kleiner dan of gelijk aan 1,31 |
Ruimtekoeling | kleiner dan of gelijk aan 1,33 | kleiner dan of gelijk aan 1,33 |
Ventilatie | - | kleiner dan of gelijk aan 3,8 kWh/(m3/u) |
Warm tapwater | kleiner dan of gelijk aan 3,45 | kleiner dan of gelijk aan 3,45 |
Ingebouwde verlichting | - | kleiner dan of gelijk aan 75 kWhprim/m2 |
Adequaat dimensioneren, installeren en inregelen
Een technisch bouwsysteem moet adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar zijn (artikel 4.248 lid 2 Bbl).
Dimensioneren
Adequaat dimensioneren betekent dat de capaciteit van een systeem zodanig wordt gekozen dat het goed en met een optimaal rendement functioneert bij gemiddelde gebruiksomstandigheden. Deze capaciteit is afhankelijk van het soort technisch bouwsysteem.
Installeren
Van adequaat installeren is sprake wanneer dit gebeurt door een deskundig installateur. Deze volgt installatievoorschriften van leveranciers van de installaties op. Waar nodig plaatst hij ook thermostaten en andere regelapparatuur volgens de installatievoorschriften van die apparatuur.
Inregelen
Adequaat inregelen betekent het afstellen van het bouwsysteem op een technisch juiste en energetisch geoptimaliseerde werking bij gemiddelde gebruiksomstandigheden.
Adequaat instelbaar betekent dat het gebouwsysteem passende regelapparatuur heeft, met instelmogelijkheden voor gebruikers en automatische temperatuurregeling.
Verwarming en koeling
Een technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming of ruimtekoeling, of een combinatie daarvan, moet zelfregulerende apparatuur hebben om de temperatuur per verblijfsgebied of verblijfsruimte te reguleren. Dit staat in artikel 4.248, lid 3 Bbl. Dit geldt ook voor stadsverwarming of -koeling (levering van warmte- en/of koude). Zelfregulerend wil zeggen dat reguleren van de temperatuur mogelijk moet zijn voor elke kamer apart (verblijfsruimte), of voor een bepaalde zone (verblijfsgebied). De apparatuur moet automatisch de verwarmings- en koelingsoutput van de systemen voor ruimteverwarming en ruimtekoeling kunnen aanpassen op basis van wisselingen in de binnentemperatuur (thermostatisch). En op basis van eventuele andere parameters via (handmatig) vooraf ingevoerde instellingen.
Bestaat een technisch bouwsysteem uit een combinatie van de bouwsystemen in tabel 4.248 Bbl (zie bovenstaande tabel)? Dan moet de systeemeis voor de energieprestatie worden berekend naar rato van de rendementen van de systemen in de combinatie. Dit staat in artikel 4.248, lid 4 Bbl.
De systeemeisen gelden voor het hele systeem (opwekkers, distributie en afgifte).
De installateur beoordeelt en documenteert de energieprestatie van de technische bouwsystemen en overhandigt deze aan de gebouweigenaar. Dit staat in artikel 4.249 Bbl.
Gaat het om een verblijfsruimte die niet bestemd is om te worden verwarmd of gekoeld? Of waarbij de verwarming of koeling alleen is bestemd voor een ander doel dan het verblijven van personen (zoals een opslaghal of niet verwarmde of gekoelde garage)? Dan hoeft een (combinatie van) een technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming of ruimtekoeling geen zelfregulerende apparatuur te hebben die de temperatuur per verblijfsgebied of verblijfsruimte reguleert. Ook hoeft de energieprestatie van de technische bouwsystemen dan niet te worden beoordeeld en gedocumenteerd door de installateur (artikel 4.250 Bbl).
Systeem voor gebouwautomatisering en -controle
Er gelden eisen voor utiliteitsgebouwen met verwarmingssystemen of airconditioningssystemen (al dan niet gecombineerd met ventilatie) met een nominaal vermogen van meer dan 290 kW. Deze moeten met ingang van 1 januari 2026 een systeem hebben voor gebouwautomatisering en –controle. Dit staat in artikel 4.160c, lid 1/3.145, lid 1 Bbl.
De vermogens van de verschillende onderdelen van het systeem worden bij elkaar opgeteld. De eis geldt als het verwarmingssysteem of airconditioningssysteem (al dan niet gecombineerd met ventilatie) de ondergrens van het vermogen overschrijdt. Het vermogen van het verwarmingssysteem en het airconditioningsysteem hoeven aldus niet bij elkaar opgeteld te worden.
Het systeem voor gebouwautomatisering- en controle moet in staat zijn:
- het energieverbruik permanent te controleren, bij te houden, te analyseren en bijsturing mogelijk te maken
- de energie-efficiëntie van het gebouw te toetsen, rendementsverliezen van technische bouwsystemen op te sporen, en de beheerder van de voorzieningen of technische installaties te informeren over mogelijkheden de energie-efficiëntie te verbeteren, en
- communicatie met verbonden technische bouwsystemen en andere apparaten in het gebouw mogelijk te maken. Denk aan:
- het verwarmingssysteem of gecombineerd ventilatie- en verwarmingssysteem
- het airconditioningsysteem of gecombineerd airconditionings- en ventilatiesysteem
En het moet interoperabel zijn met technische bouwsystemen van verschillende soorten eigendomstechnologieën, toestellen en fabrikanten. Dit staat in artikel 4.160d / 3.146 Bbl.
Begrip: Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bbl bevat regels over bouwwerken.
Lees meer op de pagina Inhoud Besluit bouwwerken leefomgeving.