Voorschriften omgevingsvergunning milieubelastende activiteit
De Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geven aan welke voorschriften de vergunningverlener kan en moet opnemen in een vergunning voor een milieubelastende activiteit. Op deze pagina bespreken we de eisen aan deze vergunningvoorschriften. We hebben ook een pagina met eisen aan vergunningvoorschriften in specifieke gevallen.
Op deze pagina
- Verplichte voorschriften
- Niet-verplichte voorschriften
- Verboden voorschriften
- Vergunningvoorschriften en BBT
- Het verzamelen van gegevens en het doen van onderzoek
- Doelvoorschriften en middelvoorschriften
- Testen van nieuwe technieken
- Standaardteksten omgevingsvergunning
Verplichte voorschriften
Voorschriften die nodig zijn voor de beoordelingsregels
Het bevoegd gezag moet vergunningvoorschriften opstellen die nodig zijn om de vergunning in overeenstemming met de beoordelingsregels te brengen. Zie artikel 5.34, eerste lid, Omgevingswet. Beoordelingsregels voor de omgevingsvergunning milieu staan met name in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Daarnaast kunnen ze ook in de provinciale omgevingsverordening staan. De beoordelingsregels voor milieubelastende activiteiten bespreken wij op een andere pagina.
Simpel samengevat komt het er op neer dat het bevoegd gezag verplicht is om alle vergunningvoorschriften op te stellen die nodig zijn voor de bescherming van het milieu.
Algemene verplichtingen
Hieronder staan de algemene gevallen waarin het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning moet verbinden. Deze plichten gelden naast de plicht om vergunningvoorschriften op te stellen die nodig zijn voor de beoordelingsregels. Beide zijn van toepassing. Het bevoegd gezag moet vergunningvoorschriften opstellen over:
- Emissiegrenswaarden, behalve als het bevoegd gebruik maakt van middelvoorschriften (8.26, 8.27 en 8.28 Bkl). Het bevoegd gezag baseert emissiegrenswaarden in principe op de beste beschikbare technieken (BBT).
- Het beschermen van de bodem en het grondwater (8.29, eerste lid, onder a, Bkl).
- Afvalstoffen en afvalwater (8.29, eerste lid, onder b, Bkl).
- Milieuverontreiniging die kan worden veroorzaakt door bijzondere bedrijfsomstandigheden, zoals opstarten, stilleggen, lekken, storingen en bedrijfsbeëindiging (8.29, eerste lid, onder c, Bkl).
- Grootschalige of grensoverschrijdende milieuverontreinigingen (8.29, eerste lid, onder d, Bkl)
- Het beoordelen van de naleving van de emissiegrenswaarden (8.29, eerste lid, onder e, Bkl)
- Monitoring (8.33 en 8.34 Bkl).
- Financiële zekerheid (8.6 Omgevingsbesluit).
Het bevoegd gezag hoeft geen vergunningvoorschriften op te stellen als de algemene regels van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) afdoende zijn, of als het gaat om een probleem dat niet aan de orde is.
Specifieke verplichtingen
In het Bkl staan ook verplichtingen om vergunningvoorschriften op te stellen voor bepaalde specifieke situaties. Het gaat om:
- Afwijken BBT bij niet halen omgevingswaarden (8.30, derde lid, Bkl)
- Afval(mee)verbrandingsinstallaties (8.36 Bkl)
- Geologische opslag van CO2 (8.37 Bkl)
- Domino-effecten Seveso-inrichting (8.38 Bkl)
- Milieubelastende activiteiten die bestaan uit het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen (8.39 Bkl)
- Geluid veroorzaakt door windturbines (8.41 Bkl)
- Bodembescherming bij stortplaatsen (8.44-8.62 Bkl)
- Bodembescherming bij stortplaatsen voor baggerspecie op land (8.62a-8.26o Bkl)
- Winningsafvalvoorzieningen (8.63-8.70 Bkl)
- Op of in de bodem brengen van zuiveringsslib (8.70a-8.70g Bkl)
Niet-verplichte voorschriften
Hieronder bespreken we de gevallen waarin het bevoegd gezag geen verplichting maar een mogelijkheid heeft om vergunningvoorschriften op te stellen:
Maatwerk
Het bevoegd gezag kan met maatwerk afwijken van de regels van het Bal. Voor vergunningplichtige activiteiten gebeurt dat niet met een maatwerkvoorschrift, maar met een vergunningvoorschrift. Als het Bal maatwerkvoorschriften verbiedt, dan is maatwerk met een vergunningvoorschrift ook niet mogelijk.
Emissiegrenswaarden die afwijken van BBT
Het bevoegd gezag mag onder bepaalde omstandigheden emissiegrenswaarden in de vergunning opnemen die afwijken van de BBT. Dit bespreken wij verder onder Vergunningvoorschriften en BBT.
Andere niet-verplichte voorschriften
Het bevoegd gezag kan ook nog de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
- In een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit: de vergunning geldt voor een bepaalde termijn (5.36, eerste lid, Omgevingswet).
- In een omgevingsvergunning voor een aflopende activiteit: De vergunninghouder herstelt na afloop de bestaande toestand of realiseert een andere toestand (5.36, tweede lid, Omgevingswet).
- Vergunningvoorschriften blijven gelden als de vergunning haar gelding heeft verloren (5.36, derde lid, Omgevingswet).
- De omgevingsvergunning geldt alleen voor degene aan wie zij is verleend. Dit mag als de persoon van de vergunninghouder van belang is voor de toepassing van de beoordelingsregels (5.37, derde lid, Omgevingswet).
- Bij meerdere exploitanten van één milieubelastende activiteit: afspraken welke exploitant waarvoor aansprakelijk is. Of juist dat 1 exploitant of rechtspersoon aansprakelijk is voor alles (5.37a Omgevingswet).
- Het bevoegd gezag mag normaliter een vergunning intrekken na verloop van 1 jaar zonder gebruik van de vergunning. Het bevoegd gezag mag in de vergunning een langere termijn opnemen (5.40, tweede lid, onder b, Omgevingswet).
- Het treffen van technische maatregelen of bereiken van gelijkwaardige parameters 8.31 Bkl). Denk hierbij bijvoorbeeld aan middelvoorschriften in plaats van doelvoorschriften, maar ook aan intern salderen of “bubbelen”.
- Het verzamelen van gegevens en het doen van onderzoek (8.32, eerste lid Bkl)
- Eisen over vakbekwaamheid (8.32, eerste lid, onder d, Bkl)
- De vergunninghouder moet schriftelijk aanwijzingen aan anderen geven om handelen in strijd met omgevingsvergunning of het Bal tegen te gaan. En hij houdt toezicht op het naleven van die aanwijzingen (8.32, eerste lid, onder e, Bkl).
- Het invoeren en naleven van een milieuzorgsysteem (8.32, eerste lid, onder f, en tweede lid, Bkl).
- Het tijdelijk niet gelden van voorschriften bij het testen of gebruiken van nieuwe technieken (8.35 Bkl)
- Financiële zekerheid (8.5 Omgevingsbesluit)
Verboden voorschriften
Voor het afwijken van de regels van het Bal in vergunningvoorschriften gelden dezelfde beperkingen als voor maatwerkvoorschriften. Het bevoegd gezag mag dus geen maatwerk opnemen in vergunningvoorschriften als het daardoor het in strijd handelt met deze beperkingen. Zie artikel 8.74 Bkl. Een voorbeeld: Het Bal stelt soms een bovengrens aan het met een maatwerkvoorschrift afwijken van een emissiegrenswaarde. Die bovengrens geldt dan ook voor afwijken met een vergunningvoorschrift.
Verder geldt in de volgende gevallen een verbod op bepaalde vergunningvoorschriften:
- Bepaalde vergunningvoorschriften voor geluid, veroorzaakt door onversterkte menselijke stemmen. Zie artikel 8.40, onder a, Bkl.
- Bepaalde vergunningvoorschriften voor geluid, veroorzaakt door hulpdiensten. Zie artikel 8.40, onder b, Bkl.
- Bepaalde vergunningvoorschriften over geluid, veroorzaakt door militaire activiteiten. Zie artikel 8.42 en 8.43 Bkl.
- Vergunningvoorschriften die de handel in broeikasgasemissierechten of de kostenverevening bij CO2-emissies in de glastuinbouw frustreren. Zie artikel 8.71 en 8.72 Bkl.
- Vergunningvoorschriften die het naar of uit de provincie brengen van afvalstoffen beperken of uitsluiten. Zie artikel 8.73 Bkl.
Vergunningvoorschriften en BBT
De hoofdregel is dat een vergunningverlener emissie-eisen oplegt die binnen de emissierange in de BBT-conclusies Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) vallen. Dat staat in artikel 8.27 van het Bkl. De BBT-conclusies gelden niet rechtstreeks voor het bedrijf. De vergunningverlener vertaalt ze naar voorschriften in de vergunning. Zo bestaat een BBT-conclusie vaak uit een bandbreedte van emissieniveaus. De vertaling houdt in dat de vergunningverlener in de vergunning vastlegt welke emissie-eis geldt.
Er zijn 2 typen BBT-conclusies:
1. BBT-conclusies met een emissieniveau
2. BBT-conclusies zonder een emissieniveau
Minder streng dan BBT
Minder strenge emissiegrenswaarden zijn mogelijk als het toepassen van BBT zou leiden tot buitensporig hogere kosten in verhouding tot de milieuvoordelen. Zie artikel 8.28 Bkl. Het moet gaan om buitensporig hoge kosten als gevolg van:
- de geografische ligging van de activiteit,
- de lokale milieuomstandigheden op de plaats van de activiteit, of
- de technische kenmerken van de activiteit
Het bevoegd gezag moet de beoordeling of sprake is van buitensporig hogere kosten doen volgens de berekening in
bijlage XVc van de Omgevingsregeling.
Zie ook onze pagina Soepelere emissiegrenswaarde.
Strenger dan BBT
Het bevoegd gezag mag vergunningvoorschriften opstellen met strengere emissiegrenswaarden dan beschreven in de BBT-conclusies. Zie artikel 8.30, eerste en tweede lid Bkl. Het bevoegd gezag moet hierbij wel rekening houden met de criteria van artikel 8.10, tweede lid, Bkl, voor gevallen waarin geen BBT-conclusies gelden.
Daarnaast moet het bevoegd gezag vergunningvoorschriften opstellen die strenger zijn dan BBT als dat noodzakelijk is om een omgevingswaarde te halen. Zie artikel 8.30, derde lid, Bkl.
Zie ook onze pagina Strengere voorwaarden dan BBT.
BBT bepalen als er geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT zijn
Het kan voorkomen dat bij een activiteit of installatie stoffen vrijkomen waarvoor geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT beschikbaar zijn. Dit kan zowel bij IPPC-installaties als niet-IPPC-installaties voorkomen. In dat geval moet het bevoegd gezag zelf BBT bepalen. Dit volgt uit artikel 8.10 en 8.27, lid 4 van het Bkl.
Het bevoegd gezag moet daarbij in ieder geval rekening houden met de criteria uit artikel 8.10, lid 2 van het Bkl. Dit zijn aspecten die het bevoegd gezag al meeweegt bij de beoordeling van de aanvraag bij het bepalen van BBT.
Ook gaat het bevoegd gezag na of er emissiegrenswaarden uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) of andere regelgeving gelden.
De Raad van State heeft enkele keren een korte toets uitgevoerd op het bepalen van BBT door het bevoegd gezag. Voorbeelduitspraken zijn:
- 14 januari 2009, zaak nr. 200801019/1 (overweging 2.4.3)
- 24 maart 2010, zaak nr. 200902865/1/M1 (overweging 2.2.5)
Het verzamelen van gegevens en het doen van onderzoek
Bijhouden, verzamelen en berekenen van gegevens
Het bevoegd gezag mag voorschriften stellen over het bijhouden, verzamelen of berekenen van gegevens om milieugevolgen in beeld te brengen (8.32, eerste lid, onder a, Bkl). Dit kunnen ook milieugevolgen zijn waarvoor nog geen voorschriften in de vergunning staan.
Onderzoek
Het bevoegd gezag mag voorschriften stellen over het verrichten van onderzoek naar mogelijkheden tot betere bescherming van het milieu dan waar de andere vergunningvoorschriften voor zorgen (8.32, eerste lid, onder b, Bkl). Een onderzoek kan zinvol zijn als er bij vergunningverlening nog geen goede oplossingen in beeld zijn. Het is wel aan te raden dat het bevoegd gezag nagaat of het onderzoek niet al eerder is uitgevoerd of beter op brancheniveau kan plaatsvinden.
Registratie, bewaren, melden en ter beschikking stellen
Het bevoegd gezag mag ook voorschriften stellen over het registreren, bewaren, melden of ter beschikking stellen van bijgehouden, verzamelde of berekende gegevens en onderzoeken (8.32, eerste lid, onder c, Bkl). Als het bedrijf dit al in een PRTR-verslag (een milieujaarrapportage) moet aanleveren, is zo’n voorschrift overbodig.
Doelvoorschriften en middelvoorschriften
Het uitgangspunt van het Bkl is dat de vergunning voorschriften bevat die een bepaald doel aangeven, zoals een emissiegrenswaarde. Degene die de activiteit verricht kan dan zelf bepalen hoe hij dat doel bereikt. Dit noemen wij een doelvoorschrift.
In plaats van doelvoorschriften mag het bevoegd gezag ook middelvoorschriften opnemen in de vergunning. In de terminologie van het Bal heet dit 'parameters of technische maatregelen'. Deze bevatten geen te bereiken doel, zoals een emissiegrenswaarde, maar het middel dat tot dat doel leidt. De bevoegdheid om middelvoorschriften op te stellen staat in artikel 8.31 van het Bkl.
In artikel 8.31 staat ook dat het bevoegd gezag niet 'het gebruik van bepaalde technieken of technologieën' mag voorschrijven. Dit voorschrift komt uit de Richtlijn industriële emissies en veehouderijen (Rie) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). Het betekent alleen dat het bevoegd gezag geen specifieke leveranciers of merken van technieken mag voorschrijven. Dat kan namelijk de interne markt verstoren.
Bescherming van het milieu door middelvoorschriften moet minstens gelijkwaardig zijn aan de bescherming door de emissiegrenswaarden van artikel 8.26 en 8.27 Bkl. Het bevoegd gezag beoordeelt de gelijkwaardigheid op basis van informatie die het bedrijf aanlevert.
Om de gelijkwaardigheid vast te stellen, kan het bevoegd gezag extra eisen voor monitoring vastleggen. Dit zijn voorschriften voor:
- verslaglegging over de uitvoering van de technische maatregel
- het bijhouden, verzamelen of berekenen van gegevens
Als het bevoegd gezag extra monitoringseisen stelt, geldt ook het volgende:
- Het bedrijf moet het verslag en de gegevens minimaal 1 keer per jaar aan het bevoegd gezag geven.
- Het zijn geen voorschriften voor gegevens die het bedrijf al in het PRTR-verslag moet aanleveren.
Intern salderen of bubbelen
Het bedrijf mag gelijkwaardige parameters gebruiken bij intern salderen of 'bubbelen'. Bubbelen komt vooral voor bij intensieve veehouderijen, raffinaderijen en soms in de chemische industrie en bij energieproductie (stookinstallaties). Stel, een bedrijf wil niet ieder emissiepunt afzonderlijk maar het gemiddelde van de emissiepunten aan de emissiegrenswaarde laten voldoen. Dit mag het bevoegd gezag alleen toestaan als het bedrijf een gelijkwaardig niveau van milieubescherming kan garanderen.
Er is jurisprudentie over vergunningen voor intensieve veehouderij en raffinaderijen. Die bevestigt dat de Europese regelgeving de mogelijkheid biedt om intern te salderen. Voorbeelden zijn:
- ABRvS 15 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF8966
- ABRvS 7 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ9493
- ABRvS, 9 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5270 en ECLI:NL:RVS:2012:BW5268
Ontheffing van voorschriften en regels bij testen van nieuwe technieken
Het bevoegd gezag kan een bedrijf met vergunningvoorschriften toestemming verlenen om nieuwe technieken te testen en te gebruiken. Het bedrijf hoeft dan tijdens de testperiode niet te voldoen aan de vergunningvoorschriften en de regels van het Bal voor normale situaties. De testperiode duurt maximaal 9 maanden. Zie artikel 8.35 Bkl en artikel 2.13, derde lid, Bal.
Dit is mogelijk als de nieuwe techniek, als die commercieel zou worden ontwikkeld:
- een hoger of ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor het milieu kan opleveren, en
- grotere kostenbesparingen kan opleveren dan de bestaande BBT
Het toestaan van een testperiode hoeft niet altijd te betekenen dat er in die periode geen enkele eis geldt. Het bevoegd gezag kan bijvoorbeeld eisen stellen aan de duur van testen, de hoeveelheid materiaal of de emissie.
Standaardteksten omgevingsvergunning
De omgevingsdiensten maken bij het opstellen van omgevingsvergunningen voor milieu gebruik van standaardteksten. Lees meer op de pagina Landelijke Redactie Standaardteksten Omgevingsvergunningen (LRSO).
Beste beschikbare technieken (BBT)
Het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningvoorwaarden te vormen is aangetoond, met als doel emissies en gevolgen voor het milieu in zijn geheel te voorkomen, of wanneer dit niet mogelijk is, te beperken, waarbij wordt verstaan onder:
- technieken: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld
- beschikbare: op zodanige schaal ontwikkeld dat de betrokken technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken wel of niet binnen Nederland worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn,
- beste: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel
Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Richtlijn industriële emissies en veehouderijen (Rie)
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 over industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334). Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
De Richtlijn industriële emissies is op 15 juli 2024 inhoudelijk gewijzigd door richtlijn 2024/1745. Hierbij wordt ook de naam van de richtlijn aangepast tot Richtlijn industriële emissies en veehouderijen.
Ga naar de geconsolideerde tekst van de Richtlijn industriële emissies.
Meer informatie staat op Richtlijn industriële emissies en veehouderijen (Rie).