Schadedrempel wateren
Voor het bepalen of sprake is van 'schade aan wateren' in de zin van de Kaderrichtlijn Water (KRW) moet, gelet op de omschrijving daarvan, een aantal vragen worden beantwoord. Zoals over de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand van het water en of er een aanmerkelijk negatieve invloed is.
Schade aan wateren
De Kaderrichtlijn Water (KRW) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) verstaat onder schade aan wateren: elke vorm van schade die een aanmerkelijke negatieve invloed heeft op de ecologische, chemische en/of kwantitatieve toestand en/of het ecologisch potentieel (zie de Europese richtlijn 2000/60/EG), van de betrokken wateren, met uitzondering van de negatieve effecten waarop artikel 4, lid 7, van die richtlijn van toepassing is. Het wetsvoorstel ter implementatie heeft deze aanduiding van het begrip schade aan wateren overgenomen (artikel 2, onder 1, onder b, van de Richtlijn Milieuaansprakelijkheid).
Op deze pagina vindt u informatie over:
Wettelijk kader
De KRW is een Europese richtlijn die sinds 22 december 2000 geldt. De doelstellingen van de KRW ondersteunen het realiseren en behouden van schoon en gezond oppervlaktewater en grondwater. De Europese lidstaten hebben gezamenlijk afgesproken dat uiterlijk in 2027 een goede toestand bereikt moet zijn. De regels van de KRW gelden naast die van de Richtlijn Milieuaansprakelijkheid.
Kwaliteitseisen
Op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vindt u informatie over de risico's van chemische stoffen die in het water terechtkomen en informatie over Milieukwaliteitsnormen (normen die Nederland vaststelt om de waterkwaliteit te beschermen).
Vragen over 'schade aan wateren' in de zin van de Richtlijn Milieuaansprakelijkheid
Voor het bepalen of sprake is van 'schade aan wateren' in de zin van de richtlijn moet, gelet op de omschrijving daarvan, een aantal vragen worden beantwoord:
- Wat is de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand van het desbetreffende water (voorafgaand aan de schade)?
- Is er sprake van een negatieve invloed op deze toestand?
- Zo ja, is die negatieve invloed aanmerkelijk?
Vraag 1: wat is de feitelijke toestand van het oppervlaktewater voorafgaand aan de schade?
Voor antwoord op de vraag wat de ecologische, chemische en/of kwantitatieve toestand van het desbetreffende water is, zijn de bepalingen van de KRW relevant.
De doelstelling van de KRW voor oppervlaktewaterlichamen is het bereiken van de goede toestand. De toestand van een oppervlaktewaterlichaam is goed als het water zowel chemisch als ecologisch bezien in orde is. De lidstaten zijn verplicht maatregelen te nemen om deze goede toestand uiterlijk in 2027 te bereiken. In de tussentijd moet achteruitgang van de toestand worden voorkomen. Voor het beoordelen van de chemische en ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen hanteert de KRW een systeem van toestandsklassen. Van een achteruitgang in de toestand is pas sprake als het waterlichaam in een lagere toestandsklasse terechtkomt. Verslechtering binnen een toestandsklasse is weliswaar onwenselijk voor het bereiken van de doelstellingen, maar vormt geen schending van het principe van geen achteruitgang.
N.B.: de Nederlandse implementatiewetgeving voor de doelstellingen van de KRW gaat ervan uit dat een en ander alleen van toepassing is op oppervlaktewateren die zijn aangewezen als waterlichaam in de zin van de KRW. Relatief kleine wateren, zoals poldersloten, zijn veelal niet aangewezen als waterlichaam. Maar, de Richtlijn Milieuaansprakelijkheid spreekt van 'schade aan wateren', en niet van 'schade aan waterlichamen'. En de bijbehorende definitie beperkt zich niet tot alleen die wateren die aangewezen zijn als waterlichamen, maar sluit wel aan bij de notie 'toestand' uit de KRW. Het verdient daarom aanbeveling om voor de toepassing van de Richtlijn Milieuaansprakelijkheid de toestand voorafgaand aan de schade te bepalen aan de hand van bij de waterbeheerder aanwezige monitorings- of ervaringsgegevens.
Zie Monitoring oppervlaktewater.
Chemische toestand
De KRW gebruikt voor de chemische toestand 2 klassen: goed en slecht. Een waterlichaam verkeert alleen in een chemisch goede toestand als alle stoffen, waarvoor Europese milieukwaliteitsnormen gelden aan die normen voldoen. Overschrijdt 1 stof de norm, dan verkeert het waterlichaam niet langer in een chemisch goede toestand (in het spraakgebruik wordt deze benadering ook wel 'one out, all out' genoemd).
Ecologische toestand
Voor de ecologische toestand Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) zijn er 5 toestandsklassen:
- zeer goed
- goed
- matig
- ontoereikend
- slecht.
De ecologische toestand van een waterlichaam wordt bepaald aan de hand van biologische parameters, zoals de toestand van de vissen, planten en algen, fysisch-chemische parameters, zoals zuurstofgehalte, zoutgehalte en voorkomen van nutriënten, en hydromorfologische parameters, zoals waterstroming, diepte en verbinding met grondwaterlichamen. De natuurlijke toestand van het desbetreffende soort waterlichaam geldt daarbij als referentie. Bijlage V van de KRW geeft een aantal parameters voor de toestandsklassen zeer goed, goed en matig. Deze parameters gelden onverkort voor natuurlijke waterlichamen. De KRW geeft geen parameters voor de toestandsklassen ontoereikend en slecht.
Waterlichamen die onomkeerbare menselijke ingrepen hebben ondergaan of die door mensen aangelegd zijn, worden respectievelijk als sterk veranderd of kunstmatig aangemerkt. Voor deze waterlichamen geldt een goed ecologisch potentieel als doelstelling. Het goede ecologische potentieel wordt uiteindelijk afgeleid van de goede ecologische toestand. Hierbij wordt rekening gehouden met de ecologische mogelijkheden die nog bestaan, gegeven de onomkeerbare ingrepen in het waterlichaam. Voor kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen gelden de parameters uit Bijlage V van de KRW daarom niet een-op-een.
Stroomgebiedbeheerplannen
De toestand, die voor de meeste wateren als startpunt dient voor de beschouwing of sprake is van een aanmerkelijke negatieve invloed daarop, komt pas formeel vast te liggen bij de vaststelling van de stroomgebiedbeheerplannen. Daarin moet de huidige toestand van de oppervlaktewaterlichamen worden beschreven. Tot die tijd moet voor de besluitvorming worden gewerkt met de redelijkerwijs mogelijke inschattingen over de uitgangssituatie. Hierbij kan men bij de beheerder van het water de beschikbare gegevens gebruiken over de kwalitatieve, kwantitatieve en ecologische toestand van het oppervlaktewater. Het gaat dan om meetgegevens uit het monitoringprogramma dat in het kader van de KRW wordt uitgevoerd, of gegevens van recente onderzoeken uit een nabijgelegen monitoringspunt. Vervolgens moet worden bepaald wat deze waarden zeggen over de toestand van het water: in welke toestandsklasse verkeert het water? Hierbij gelden de in het voorgaande beschreven grenzen tussen de toestandsklassen.
Bij de beschrijving van de chemische toestand spelen de milieukwaliteitsnormen volgens de KRW voor verschillende stoffen een belangrijke rol.
Daarnaast blijven ook de doelstellingen van de Europese regelgeving voor drinkwater, zwemwater, schelpdierwater en de Vogel- en de Habitatrichtlijn onverkort gelden. Waar deze doelstellingen strenger zijn, krijgen ze voorrang op de doelstellingen volgens de KRW. Ze moeten dus ook meegewogen worden bij de beoordeling van de feitelijke toestand van het oppervlaktewater in kwestie.
Vraag 2: is er sprake van een negatieve invloed op de toestand van het water?
Er zijn vele handelingen die een negatieve invloed op de toestand van het water kunnen hebben. Denk aan:
- het in oppervlaktewater brengen van stoffen bij reguliere activiteiten
- het op of in de bodem brengen van stoffen bij reguliere activiteiten, stoffen die vervolgens naar het grondwater kunnen doorsijpelen
- het direct in het grondwater brengen van stoffen bij reguliere activiteiten
- het brengen van stoffen in oppervlaktewater, bodem of grondwater als bedoeld onder 1 tot en met 3 buiten reguliere activiteiten, dus bijvoorbeeld als gevolg van ongevallen, niet toegestaan handelen, en dergelijke
- het uit het oppervlaktewater of grondwater onttrekken van water, of het daarin brengen van water
- ander ingrijpen dat een effect kan hebben op het watersysteem, zoals het verstoren van de loop van een rivier of beek, of het doorboren van grondlagen, waardoor ongewenste vermenging van grondwater kan plaatsvinden
Een belangrijk deel van deze handelingen (zoals het merendeel van de handelingen genoemd onder 1, 2, 3 en 5) is preventief gereguleerd in de milieu- en waterregelgeving. De mogelijke effecten daarvan zijn vooraf getoetst en aanvaardbaar bevonden. Voor een deel van de handelingen of gebeurtenissen (met name de handelingen genoemd onder 4, en een deel van de handelingen genoemd onder 6) geldt dat niet.
De mate van de negatieve invloed wordt bepaald door verschillende factoren. Bepalend kan zijn:
- de omvang van de handeling of gebeurtenis
- de duur van de handeling of gebeurtenis
- de omvang en kwaliteit (toestand) van het water dat door de handeling of gebeurtenis wordt beïnvloed
- de snelheid, inzet en omvang van schadebeperkende beheermaatregelen
Naast de actuele toestand kan bij de vraag of sprake is van negatieve invloed ook de gewenste toestand van het desbetreffende water een rol spelen. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn daar waar een traject is ingezet om van de actuele naar de gewenste waterkwaliteit toe te werken, en een handeling of gebeurtenis dit traject frustreert.
Vraag 3: wanneer er sprake is van een negatieve invloed, is die negatieve invloed aanmerkelijk?
De hiervoor genoemde factoren zullen in belangrijke mate bepalen of er sprake is van een aanmerkelijke negatieve invloed. Omdat de combinatie van de factoren uiteindelijk bepalend is, moet de vraag of sprake is van een aanmerkelijke negatieve invloed lokaal worden beantwoord.
In zijn algemeenheid kunnen wel een aantal constateringen worden gedaan:
- Voor het bij reguliere handelingen in oppervlaktewater of op of in de bodem brengen van stoffen en het onttrekken of lozen van water, is toestemming nodig op grond van de omgevingsregelgeving. Deze toestemming wordt afhankelijk van de aard en de omvang van de handeling of individueel verleend of volgt uit algemene regels. Bij voorbereiding van de vergunningen, ontheffingen en algemene regels zou de eventuele negatieve invloed op de toestand van het water beoordeeld moeten worden. Wanneer deze beoordeling heeft plaatsgevonden, de negatieve invloed als aanvaardbaar is beoordeeld en de lozer zich houdt aan de voorschriften, mag er over het algemeen van worden uitgegaan dat de lozing geen aanmerkelijke negatieve invloed zal hebben.
- Wanneer een handeling voor het waterlichaam dat door die handeling wordt beïnvloed ertoe leidt dat het waterlichaam van een bepaalde KRW-toestandklasse verschuift naar een lagere toestandklasse, zal over het algemeen sprake zijn van een aanmerkelijke negatieve invloed. In de terminologie van de KRW is dan sprake van achteruitgang. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een achteruitgang kunt u onder meer de systematiek uit de Leidraad KRW voor vergunningverlening en handhaving gebruiken. Hierbij wegen de onderstaande factoren wel mee. Een zeer kort durende achteruitgang hoeft bijvoorbeeld geen aanmerkelijk negatief effect op de toestand te hebben. Dit zou het geval zijn als daardoor schade ontstaat aan het oppervlaktewater, die van een meer blijvende aard is. Als het watersysteem zich binnen korte tijd uit zichzelf herstelt, is er geen sprake van een aanmerkelijk negatief effect.
- De omvang van een gebeurtenis en de omvang van het water moeten in samenhang worden beschouwd. Waar een handeling of gebeurtenis bij groot oppervlaktewater niet tot een aanmerkelijke invloed hoeft te leiden, kan bij een klein oppervlaktewater de invloed van dezelfde handeling of gebeurtenis wel degelijk aanmerkelijk zijn. Bij de beschouwing kan gebruik worden gemaakt van de ontwikkelde systematiek voor de immissietoets.
Bij vergunningaanvragen van (in)directe lozingen op het oppervlaktewater van zowel de rijkswateren als de regionale wateren moet aan bovenstaande worden getoetst als onderdeel van de aanvraag. Voor de immissietoets is als hulpmiddel een webapplicatie beschikbaar. Die kunt u gebruiken om te bepalen of een (rest)lozing voor het oppervlaktewater toegelaten kan worden. Die tool vindt u ook op de pagina Emissie-immissietoets.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Europese richtlijn die de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater borgt.
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327). Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Ga naar de tekst van de Kaderrichtlijn Water.
Ecologische toestand water
Verschillende factoren bepalen de gewenste ecologische toestand van water. Allereerst het watertype en de gewenste levensgemeenschap van planten en dieren die daarbij hoort. Bepalende factoren hiervoor zijn de inrichting, de wijze van onderhoud, het doorzicht en zuurstofgehalte en de gewenste concentraties van stoffen die van nature in het water aanwezig zijn, onder meer zuurstof, stikstof- en fosfaatverbindingen, chloride, bicarbonaat en sulfaat. Voor KRW-oppervlaktewaterlichamen zijn in het Bkl omgevingswaarden opgenomen. Een van die omgevingswaarden is het bereiken van een goede ecologische toestand of goed ecologisch potentieel. Meer informatie vindt u op de pagina Oppervlaktewaterkwaliteit en omgevingswaarde.