Bruidsschatregels
Elke gemeente heeft voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie een set aan bruidsschatregels meegekregen. Deze regels zijn onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan.
De bruidsschatregels die van belang zijn voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie omvatten de volgende elementen:
- Er geldt een verbod om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
- Verplichting voor de initiatiefnemer om voorafgaand bodemonderzoek uit te voeren. Het bodemonderzoek is onderdeel van de indieningsvereisten voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Dit betekent dus dat het niet mogelijk is om in de vergunning op te nemen dat het onderzoek dat nodig is voor het beoordelen van de omgevingsvergunning op een later moment (bijvoorbeeld na de sloop van een bestaand pand) aangeleverd kan worden.
- Beoordelingsregel: bepalen of de bodemkwaliteit voldoende is of dat de waarde 'toelaatbare kwaliteit' overschreden wordt. De bodemkwaliteit is onvoldoende als bij een omvang van minimaal 25 m3 de interventiewaarde bodemkwaliteit wordt overschreden. Het volumecriterium van 25 m3 geldt niet voor asbest.
- Beoordelingsregel: bij onvoldoende kwaliteit is een sanering van de bodem nodig of zijn andere beschermende maatregelen nodig.
- Verplicht aan de vergunning te verbinden voorschrift: een informatieplicht voor de initiatiefnemer om de gemeente voordat het gebouw in gebruik genomen wordt te informeren na voltooiing van de sanering of het treffen van de beschermende maatregelen.
De gemeente kan ervoor kiezen de bruidsschatregels in het omgevingsplan aan te passen. Dan moet voldaan worden aan de instructieregels uit hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Vergunningvrije activiteiten in de bruidsschat waarvoor mogelijk wel een meldingsplicht moet gaan gelden
In de bruidsschat zijn een aantal bouwactiviteiten als vergunningvrij aangemerkt waarbij er mogelijk sprake is van de bouw van een bodemgevoelig gebouw. Deze zijn als vergunningvrij aangemerkt volgens artikel 22.27, terwijl er geen meldingsplicht is opgenomen in de bruidsschat. Dit komt niet overeen met de instructieregels uit het Bkl. Concreet gaat het om de volgende twee type bouwactiviteiten:
- het bouwen van een recreatief nachtverblijf met een oppervlakte 50-70 m2
- een interne verbouwing van een bodemgevoelig gebouw
Voor het bouwen van recreatieve nachtverblijven met een oppervlakte 50-70 m2 is duidelijk dat in sommige gevallen een meldingsplicht zou moeten gelden. Een recreatief nachtverblijf van meer dan 50 m2 kan worden gezien als een bodemgevoelig gebouw. Het voldoet namelijk aan de definitie van een bodemgevoelig gebouw Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) en is over het algemeen aan te merken als een bijbehorend bouwwerk Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). Een recreatief nachtverblijf is vaak een bijbehorend bouwwerk, omdat het behoort tot een hoofdgebouw (bijvoorbeeld op een vakantiepark). De bouw van een recreatief nachtverblijf is vergunningvrij als wordt voldaan aan de uitzonderingen zoals die zijn opgenomen in artikel 22.27. Hieruit blijkt dat er een aantal voorwaarden zijn, waaronder een oppervlakte van 70 m2. Door het ontbreken van een vergunningplicht voor de bouw van recreatieve nachtverblijven met een oppervlakte 50-70 m2 zou er een meldingsplicht moeten gelden volgens de instructieregels uit het Bkl. Echter, deze meldingsplicht is niet opgenomen in de bruidsschat. Het is dus aan de gemeenten om bij het aanpassen van de bruidsschatregels een meldingsplicht op te nemen in het omgevingsplan.
Een interne verbouwing is uitgezonderd van de vergunningplicht als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 22.27 onder i bruidsschat omgevingsplan. Bij een interne verbouwing is het nog onduidelijk wanneer er sprake is van de bouw van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Het is aan de gemeente om bij de omzetting van de bruidsschatregels nader te bepalen wanneer er bij een interne verbouwing sprake is van de bouw van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Aandachtspunt hierbij wel is dat deze regels gaan over een binnenplanse omgevingsplanactiviteit. Als de verbouwing ook gepaard gaat met een functiewijziging dan kan er ook sprake zijn van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Overgangsrecht bouwverordening
Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet hadden gemeenten de regels voor het bouwen op verontreinigde bodem vastgelegd in de bouwverordening (op grond van artikel 8 van de Woningwet). Voor het opstellen van de bouwverordening werd vaak gebruik gemaakt van de Model-Bouwverordening van de VNG. Voor de bouwverordening geldt in algemene zin geen overgangsrecht. De bruidsschatregels zijn dus in plaats gekomen van de regels over bouwen op verontreinigde bodem uit de bouwverordening.
De bruidsschatregels bieden in vergelijking met de voormalige Model-Bouwverordening minder mogelijkheden om op basis van de lokale omstandigheden aanvullende voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Er is namelijk geen mogelijkheid om sanerende of andere beschermende maatregelen of voorzieningen voor te schrijven bij gehalten onder de interventiewaarden in bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving. Bijvoorbeeld voor lood of voor benzo(a)pyreen (als onderdeel van de somparameter PAK’s). Een dergelijke mogelijkheid is er ook niet voor niet-genormeerde stoffen, zoals bijvoorbeeld voor PFAS. In deze situaties is er namelijk geen sprake van een overschrijding van de ‘waarde toelaatbare kwaliteit’. Er kunnen echter wel risico’s zijn voor de gezondheid.
Zo’n mogelijkheid kan ook niet gecreëerd worden door het opstellen van een maatwerkvoorschrift om af te wijken van de waarde toelaatbare kwaliteit uit de beoordelingsregels uit de bruidsschat. Een maatwerkvoorschrift richt zich namelijk tot een initiatiefnemer, terwijl de ‘waarde toelaatbare kwaliteit’ onderdeel is van een beoordelingsregel voor de omgevingsvergunning. Deze beoordelingsregel richt zich tot het bevoegd gezag.
Daarnaast mogen er alleen voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden die benodigd zijn ter invulling van de beoordelingsregels. Dit volgt uit artikel 5.34 van de Omgevingswet.
Aanvullende overgangsrechtelijke voorziening
Om het toch mogelijk te maken aanvullende voorschriften op te nemen in de omgevingsvergunning voor bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie is er een aanvullende overgangsrechtelijke voorziening getroffen (zie artikel 1.10 Vangnetregeling). Hierdoor blijft een gedeelte van de bouwverordening gelden, namelijk het artikel gebaseerd op artikel 2.4.2 van de Model-Bouwverordening van de VNG. Dit artikel maakte het mogelijk om aanvullende voorschriften op te nemen in de omgevingsvergunning waardoor de bodem alsnog geschikt gemaakt werd voor het beoogde doel.
Deze nieuwe voorziening is alleen van toepassing als:
- artikel 2.4.2 (of een vergelijkbaar artikel) onderdeel was van de bouwverordening van een gemeente vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet: én
- als de gemeente de bruidsschatregels voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie niet aangepast heeft. Het overzetten van deze regels naar het nieuwe deel van het omgevingsplan wordt ook gezien als een aanpassing.
Hierdoor kunnen gemeenten alsnog aanvullende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning. Dit kan alleen als er een vermoeden is dat er schade of een gevaar voor de gezondheid van de gebruikers van het te bouwen bouwwerk is te verwachten. Op basis van deze overgangsrechtelijke voorziening kunnen er bijvoorbeeld sanerende maatregelen voorgeschreven worden als er een verontreiniging aanwezig is met een niet-genormeerde stof. Deze aanvullende voorschriften kunnen alleen aan de omgevingsvergunning verbonden worden in gevallen waarin is voldaan aan de beoordelingsregels in de bruidsschat.
In onderstaand stroomschema is toegelicht wanneer gebruik kan worden gemaakt van het overgangsrecht voor de bouwverordening.
Het overgangsrecht geldt dus niet als de gemeente over dit onderwerp voorbeschermingsregels heeft gesteld of de bruidsschatregels gewijzigd of ongewijzigd heeft overgezet naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.
Uitgeschreven tekst van het stroomschema
- Was in de bouwverordening artikel 2.4.2 uit de Model Bouwverordening of een vergelijkbaar artikel aanwezig?
- Zo nee: het overgangsrecht is niet van toepassing
- Zo ja: zijn de bruidsschatregels over bouwen op verontreinigde bodem aangepast?
- Zo ja: de regels uit het omgevingsplan gelden.
- Zo nee:: zijn er voorbeschermingsregels opgesteld over bouwen op verontreinigde bodem?
- Zo ja: de voorbeschermingsregels gelden.
- Zo nee:: de bruidsschatregels en vangnetbepaling zijn van toepassing.