Overgangsrecht Besluit bodemkwaliteit
In artikel XVI van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet staat overgangsrecht voor het toepassen van bouwstoffen en het toepassen van grond en baggerspecie. Voor een aantal situaties blijft ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet het Besluit bodemkwaliteit gelden (of een onderdeel daarvan). Voor sommige situaties geldt een gelijkstelling aan een bepaling uit de nieuwe regelgeving.
Toepassen van bouwstoffen
Bij het toepassen van bouwstoffen is in de volgende 2 situaties sprake van overgangsrecht:
- IBC-bouwstoffen
- voorhanden houden van bouwstoffen in een toepassing
IBC-bouwstoffen
Gebruik van IBC-bouwstoffen (behalve AVI-bodemas) blijft mogelijk tot uiterlijk 6 maanden na inwerkingtreding van de Omgevingswet, onder de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Voorwaarde is dat vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet voor het werk een melding is gedaan volgens artikel 32 van het Besluit bodemkwaliteit (oud). Het overgangsrecht geldt ook voor het voorhanden hebben, vervoeren of aan een ander ter beschikking stellen van IBC-bouwstoffen voor toepassing in Nederland of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt. Dit volgt uit onderdeel 1 van artikel XVI van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet.
Voor AVI-bodemas geldt dat toepassing als IBC-bouwstof buiten inrichtingen al per 1 juli 2021 is verboden (met een overgangsperiode tot 1 januari 2022). Dit is geregeld via een wijziging van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen. Het toepassen van AVI-bodemas als IBC-bouwstof binnen inrichtingen is mogelijk tot inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Er geldt ook overgangsrecht voor bestaande toepassingen met IBC-bouwstoffen. De monitoringsverplichtingen uit het Besluit bodemkwaliteit (bijvoorbeeld controle op zetting en de grondwaterstand) vallen daarmee ook onder het overgangsrecht. Hiervoor kan de eigenaar van het werk gebruik blijven maken van het Meldpunt Bodemkwaliteit. Voor nieuwe functionele toepassingen is het niet meer mogelijk IBC-bouwstoffen toe te passen. Onder het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is het namelijk niet meer mogelijk om IBC-bouwstoffen toe te passen.
Voorhanden houden van bouwstoffen in een toepassing
Is er sprake van bouwstoffen die vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn aangebracht? Dan blijft het oude recht van toepassing. Dus het recht dat gold op het moment dat de bouwstof werd toegepast. Dit volgt uit onderdeel 2 van artikel XVI van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet.
Dit houdt in dat zowel het Besluit bodemkwaliteit (oud) als het Bouwstoffenbesluit (en zelfs eerdere regelgeving) relevant blijven. Voor bouwstoffen van vóór het Bouwstoffenbesluit, gold meestal geen specifieke landelijke regelgeving. Wel kunnen de dan geldende verplichtingen relevant zijn, zoals zorgplichten en de afvalstoffenregelgeving. Het overgangsrecht geldt alleen voor het 'in toepassing houden', inclusief de eventuele verwijderingsplicht als het werk zijn functie verliest. Het overgangsrecht geldt dus niet voor uitbreidingen van bestaande toepassingen.
De verwijderingsplicht houdt in dat de eigenaar van een bouwstof waarvan het werk zijn functie verliest en/of verwijderd wordt, deze bouwstof moet verwijderen. Deze verwijderingsplicht kwam zowel voor in artikel 33 van het Besluit bodemkwaliteit (oud) als in artikel 10 van het Bouwstoffenbesluit (voor bouwstoffen die zijn aangebracht voor inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit). De verplichting is vergelijkbaar met de verplichting uit artikel 4.1262 van het Bal over de terugneembaarheid en verwijdering.
Toepassen van grond of baggerspecie
Bij het toepassen van grond of baggerspecie is in de volgende situaties sprake van overgangsrecht:
- voorhanden houden van grond en baggerspecie in een toepassing. Is er sprake van grond en baggerspecie die zijn aangebracht vóór van de Omgevingswet, of onder overgangsrecht? Dan blijft het oude recht van toepassing. Dat is het recht dat gold toen de grond of baggerspecie werd toegepast. Het overgangsrecht geldt niet voor uitbreidingen van bestaande toepassingen. Dit volgt uit onderdeel 1 van artikel XVI uit het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet.
- melding toepassing grond of baggerspecie, waaronder ook voor grootschalige toepassingen. Als er een melding is gedaan voor het toepassen van grond of baggerspecie volgens artikel 42 van het Besluit bodemkwaliteit (oud), dan geldt die als een melding volgens artikel 4.1266 van het Bal. Dit volgt uit onderdeel 7 van artikel XVI uit het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet. Voor de verplichting om informatie te verstrekken per toe te passen partij, volgens artikel 4.1267 van het Bal, is geen overgangsrecht nodig. Dat is omdat het hierbij gaat om het feitelijk verstrekken van informatie. Als de informatie al eerder bij een melding is verstrekt, is aan de informatieverplichting voldaan.
- verspreiden van baggerspecie over aangrenzende percelen. Het verspreiden van baggerspecie uit een watergang over de percelen die aan de watergang grenzen, mag tot 2 jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder de regels van het destijds geldende Besluit bodemkwaliteit. Dit volgt uit onderdeel 4 van artikel XVI van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet. Dat betekent ook dat de normen voor verspreiden uit de toen geldende Regeling bodemkwaliteit blijven gelden. De initiatiefnemer kan er ook voor kiezen om bij nieuwe toepassingen direct volgens het nieuwe recht te werken.
- toepassen van grond of baggerspecie in diepe plassen. Het verondiepen of dempen van een diepe plas met grond of baggerspecie, is mogelijk tot 3 jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet, onder de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de Circulaire herinrichten van diepe plassen. Dit volgt uit onderdeel 3 van artikel XVI van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet. Ook geldt voor dezelfde termijn van rechtswege een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit. Namelijk een lozingsactiviteit bestaande uit toepassen van grond of baggerspecie in een (deel van een) diepe plas volgens artikel 3.48q van het Bal. Voorwaarde is dat een melding volgens artikel 42 van het Besluit bodemkwaliteit (oud) is gedaan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit volgt uit onderdeel 6 van artikel XVI van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet. Het overgangsrecht gaat over een toepassing in een diepe plas, die is ontstaan door zandwinning, grindwinning of kleiwinning of een dijkdoorbraak. De initiatiefnemer kan er ook voor kiezen om al eerder dan de periode van 3 jaar over te stappen naar de kwaliteitseisen die gelden volgens het nieuwe recht.
Toepassen van mijnsteen en vermengde mijnsteen
Bij het toepassen van mijnsteen en vermengde mijnsteen is in de volgende 2 situaties sprake van overgangsrecht:
- gebiedsspecifiek beleid voor mijnsteen. Onder het Besluit bodemkwaliteit (oud) was het mogelijk in de voormalige mijnbouwgebieden in Limburg gebiedsspecifiek beleid vast te stellen voor het toepassen van mijnsteen. Dat gold ook voor mijnsteen die tot 80% gewichtsprocenten met grond of baggerspecie was vermengd. Is een gebiedsspecifiek toetsingskader vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgesteld? Dan geldt het oude recht, tot een bij Koninklijk Besluit vast te stellen tijdstip.Dit volgt uit onderdeel 5 van artikel XVI van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet.
- melding toepassing mijnsteen of vermengde mijnsteen. Is er een melding gedaan voor het toepassen van mijnsteen of vermengde mijnsteen volgens artikel 33b, lid 1, Besluit bodemkwaliteit (oud)? Dan geldt deze melding als een melding volgens artikel 4.1282 van het Bal. Dit volgt uit onderdeel 8 van artikel XVI van het Aanvullingsbesluit Omgevingswet. Voor de verplichting om informatie te verstrekken per toe te passen partij volgens artikel 4.1283, is geen overgangsrecht nodig. Dat is omdat het hierbij gaat om het feitelijk verstrekken van informatie. Als de informatie al eerder in het kader van een melding is verstrekt, is aan de informatieverplichting voldaan.
Bodemkwaliteitskaarten en bodemfunctieklassenkaarten
Er geldt ook overgangsrecht voor onder het Besluit bodemkwaliteit (oud) vastgestelde bodemfunctieklassenkaarten en gebiedsspecifiek beleid. Dit zorgt ervoor dat vastgestelde kaarten en beleid automatisch onderdeel zijn van het tijdelijk deel van het omgevingsplan of de waterschapsverordening. Het overgangsrecht staat in de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, deels via een wijziging via de Aanvullingswet geluid Omgevingswet.
Het overgangsrecht regelt het volgende:
- bodemfunctieklassenkaart. Een onder artikel 55 van het Besluit bodemkwaliteit (oud) door de gemeente vastgestelde bodemfunctieklassenkaart, komt automatisch in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dat staat in artikel 3.5, lid 2, van de Aanvullingswet bodem.
- gebiedsspecifiek beleid (gemeente). Een onder artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit (oud) door de gemeente vastgesteld gebiedsspecifiek beleid en de daarbij horende bodemkwaliteitskaart, komen automatisch in het tijdelijk deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Dat staat in artikel 3.5, lid 3, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet. Gemeenten hebben tot en met uiterlijk 2031 (of zoveel eerder als het beleid eerder zijn geldigheid verliest) de tijd om dit beleid over te zetten in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Overige bepalingen uit een nota bodembeheer die niet onder het gebiedsspecifieke beleid vallen, vallen niet onder het overgangsrecht. Zie voor meer informatie de pagina Transitie Nota bodembeheer naar de Omgevingswet en het Informatieblad: Transitienota bodembeheer naar het stelsel van de Omgevingswet van het programma Bodembeheer van de Toekomst.
- gebiedsspecifiek beleid (waterschap). Een onder de artikelen 45 en 46 van het Besluit bodemkwaliteit (oud) door het waterschap vastgesteld gebiedsspecifiek beleid en de bijbehorende bodemkwaliteitskaart, komen automatisch in het tijdelijk deel van de waterschapsverordening als bedoeld in artikel 2.5 van de Omgevingswet. Dat staat in artikel 3.5, lid 4, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet. Waterschappen hebben tot en met uiterlijk 2025 de tijd om dit beleid over te zetten in het nieuwe deel van de waterschapsverordening.
- Gebiedsspecifiek beleid (Rijkswaterstaat). Een onder de artikelen 45 en 46 van het Besluit bodemkwaliteit (oud) door Rijkswaterstaat vastgesteld gebiedsspecifiek beleid en de daarbij horende bodemkwaliteitskaart, gelden als maatwerkvoorschriften voor een periode van 2 jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het gaat dan om maatwerkvoorschriften over de kwaliteitseisen voor het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater. Dat staat in artikel 3.5, lid 5, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet.
Let op: Zijn (water)bodemkwaliteitskaarten vastgesteld als milieuhygiënische verklaring onder het Besluit bodemkwaliteit (oud)? Dan blijven die ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldig bij het toepassen van grond of baggerspecie onder het Bal. Hiervoor is geen overgangsrecht nodig. De (water)bodemkwaliteitskaart blijft bruikbaar als basis voor afgifte van de milieuverklaring bodemkwaliteit voor een partij toe te passen grond of baggerspecie. Of voor de kwaliteit van de ontvangende (water)bodem.
Doorwerking van eerder overgangsrecht
Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet komen de bepalingen van het Besluit bodemkwaliteit (oud) over eerder overgangsrecht te vervallen. Als hierin bepalingen staan over overgangsrecht, dan blijven die bepalingen geldig. Dit volgt uit de onderdelen 2 en 9 van artikel XVI van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet. Die geldigheid blijft, totdat de bepaling is uitgewerkt. In het Besluit bodemkwaliteit (oud) was overgangsrecht opgenomen. Dit is deels nog steeds relevant. Bijvoorbeeld dat het oude recht dat voor de inwerkingtreding gold, van toepassing blijft totdat het is uitgewerkt. Een voorbeeld hiervan is het voormalige artikel 75 van het Besluit bodemkwaliteit. Dit artikel regelde dat de regels uit het Bouwstoffenbesluit van toepassing bleven op een werk dat voor inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit is aangebracht.