Veelgestelde vragen Besluit Uniforme Saneringen
Onze helpdesk krijgt vaak terugkomende vragen. Hieronder hebben wij alle veelgestelde vragen en antwoorden over BUS voor u onder elkaar gezet.
Let op: deze webpagina beschrijft het regime van de Wet bodembescherming. De Wet bodembescherming is onder de Omgevingswet alleen van toepassing (geheel of gedeeltelijk) als dit volgt uit het overgangsrecht.
Immobiele verontreinigingssituatie
Een immobiele verontreinigingssituatie is gedefinieerd als een situatie waarbij verontreinigende stoffen in de bodem zich niet (significant) hebben verspreid naar het (freatisch) grondwater. Als maximum hiervoor wordt de tussenwaarde (T-waarde) gehanteerd van verontreinigende stoffen in de bodem op de saneringslocatie. De tussenwaarde is het rekenkundig gemiddelde van de streefwaarde en de interventiewaarde van een verontreinigende stof (ofwel T = (I+S) / 2). De streef- en interventiewaarden grondwater staan in bijlage 1 van de Circulaire bodemsanering 2013. Zie ook artikel 1.1 van de Regeling.
NB: voorwaarde voor de categorie immobiel of tijdelijk uitplaatsen is dat het moet gaan om stof(fen) of stofgroep(en), die zijn genoemd in Bijlage 6 van de Regeling onder de categorie immobiel of tijdelijk uitplaatsen. Zie ook artikel 3.1.1, sub e van de Regeling.
Mobiele verontreinigingssituatie
Een mobiele verontreinigingssituatie is een situatie waarbij de op de saneringslocatie aanwezige stoffen in de bodem zich tot meer dan de tussenwaarde hebben verspreid naar het grondwater. De tussenwaarde is het rekenkundig gemiddelde van de streefwaarde en de interventiewaarde van een verontreinigende stof (ofwel T = (I+S) / 2). De streef- en interventiewaarden grondwater staan in bijlage 1 van de Circulaire bodemsanering 2013. Zie ook artikel 1.1 van de Regeling.
NB: voorwaarde voor de categorie mobiel is dat het moet gaan om stof(fen) of stofgroep(en), die zijn genoemd in Bijlage 6 van de Regeling onder de categorie mobiel. Zie artikel 3.2.1, sub d van de Regeling.
Besluit uniforme saneringen (BUS)
In bijlage 6 is voor een immobiele en mobiele verontreinigingssituatie aangegeven welke stoffen zijn toegestaan onder BUS. Bij de toetsing of een sanering wel of niet onder BUS kan worden uitgevoerd, moet alleen rekening worden gehouden met de verontreinigende stoffen die bepalend zijn voor de saneringsnoodzaak. Dat er mogelijk ook andere stoffen (in licht verhoogde gehalten) in de grond of het grondwater aanwezig zijn, die niet leiden tot de saneringsnoodzaak, is niet relevant voor de toetsing of een sanering wel of niet onder BUS kan worden uitgevoerd. Een voorbeeld hiervan is sanering van een verontreiniging met koper en lood, waarbij ook licht verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen of PCB's zijn aangetoond. De aanwezigheid van de bestrijdingsmiddelen of PCB's is in dit geval niet relevant voor de sanering en de saneringsaanpak. Het kan mogelijk wel gevolgen hebben voor de bestemming van de grond, als de grond van de saneringslocatie wordt afgevoerd.
In de Regeling uniforme saneringen (RUS), artikelen 1.5, 3.1.8 en 3.3.3, staat dat de saneerder de volgende onderzoeken moet uitvoeren en bij de BUS-melding moet voegen:
- vooronderzoek volgens NEN 5725 (tenzij sprake is van een sanering volgens de categorie 'tijdelijk uitplaatsen')
- verkennend onderzoek volgens NEN 5740 (of in een ander kader uitgevoerd voldoende representatief en actueel bodemonderzoek)
- als de resultaten van het vooronderzoek daartoe aanleiding geven: een onderzoek naar asbest in grond volgens NEN 5707 (of in een ander kader uitgevoerd voldoende representatief en actueel bodemonderzoek)
- nader onderzoek gebaseerd op de NTA 5755, waarbij de aard en de omvang van de verontreinigingen zijn vastgesteld (NB: onderzoek is niet noodzakelijk bij de categorie tijdelijk uitplaatsen en de saneringsaanpakken aanbrengen isolatielaag (artikel 3.1.3 RUS) of open ontgraving in combinatie met aanbrengen aanvullaag (artikel 3.1.5 RUS) van de categorie immobiel).
Bij de categorie 'tijdelijk uitplaatsen' is het uitvoeren van een volledig vooronderzoek niet verplicht. Het bodemonderzoek kan zich beperken tot de bodem vallend binnen het ontgravingsprofiel. Het vooronderzoek hoeft zich dus ook alleen te richten op het deel van de locatie waar de ontgraving plaatsvindt. Onderzoek naar de grondwaterkwaliteit is alleen noodzakelijk bij een ontgraving dieper dan de grondwaterstand. Het vooronderzoek vóór het verkennend onderzoek kan daardoor ook op een algemener niveau worden uitgevoerd. Zie artikel 3.3.3 van de Regeling.
Voor de categorie 'projectgebied De Kempen' geldt dat de saneerder het bodemonderzoek moet uitvoeren overeenkomstig het protocol Bodemonderzoek Zivest/zinkassenerven.
Tot slot moet het veldwerk voor het bodemonderzoek uitgevoerd zijn door BRL SIKB 2000-erkende organisaties en veldwerkers. En de resultaten van hierboven genoemde bodemonderzoeken moeten zijn vastgelegd in rapportages.
In hoofdstuk 2.5 van de Handreiking uniforme saneringen staat hierover uitgebreide uitleg.
Wijzigingen doorgeven
De saneerder of degene die de sanering feitelijk uitvoert, moet wijzigingen ten opzichte van de gegevens verstrekt bij de melding, schriftelijk doorgeven aan het bevoegd gezag.
In artikel 1.4 van de Regeling staan regels en termijnen over de te melden wijzigingen of gewijzigde omstandigheden. Wijzigingen kunnen zich voordoen voorafgaand of tijdens de uitvoering van de sanering. Voor het melden van wijzigingen bestaat geen landelijk vastgesteld formulier. Melders kunnen bij het bevoegd gezag Wbb (Wet bodembescherming) nagaan hoe deze melding moet plaatsvinden (brief, e-mail of via een eigen standaard formulier).
Het bevoegd gezag gaat na ontvangst van de melding 'wijziging' na of de sanering nog steeds voldoet aan de eisen van het besluit. Als dat het geval is, hoeft het bevoegd gezag niets te doen., Maar het kan er wel voor kiezen om aan de saneerder te laten weten dat de sanering nog steeds in overeenstemming is met het besluit. Als de gewijzigde sanering niet meer voldoet aan de eisen van het Besluit, dan deelt het bevoegd gezag dit de saneerder schriftelijk mee. Deze mededeling omvat in ieder geval een opsomming van de bepalingen waaraan niet is voldaan aan het Besluit of de Regeling. Als de saneerder de sanering toch wil doorzetten, moet hij een saneringsplan indienen conform de reguliere Wbb-procedure. Bovengenoemde mededelingen betreffen niet een besluit (beschikking) in de zin van artikel 1:3 van de Awb (Algemene wet bestuursrecht).
Handhaving
De plicht om de sanering volgens het meldingsformulier en de bepalingen van het besluit en de regeling uit te voeren staat expliciet in artikel 2, tweede lid, van het Besluit. Als tijdens de uitvoering blijkt dat de sanering niet in overeenstemming is met de melding en de eisen van het Besluit of de Regeling, dan kan het bevoegd gezag direct handhavend optreden. De handhaving kan zowel bestuursrechtelijk (volgens de Awb: dwangsom of bestuursdwang) als strafrechtelijk (op grond van de Wet economisch delicten) direct plaatsvinden. Handhaving kan zich ook richten tot de feitelijke uitvoerder. Hierdoor kan bijvoorbeeld een aannemer, die afwijkt van de melding zonder de opdrachtgever daarin te kennen, ook direct worden aangesproken. Dit versterkt de mogelijkheden van het bevoegd gezag om effectief op te treden.
Meer informatie hierover staat in paragraaf 2.7 van de Handreiking uniforme saneringen.
De publicatie dient ter bescherming van derden die de stukken kunnen inzien en hun bevindingen kunnen doorgeven aan het bevoegd gezag. Daarmee kan het bevoegd gezag de gemelde gegevens nader controleren en vergelijken met de feitelijke omstandigheden. Alleen bij zeer eenvoudige saneringen binnen de categorie tijdelijk uitplaatsen waarbij al na 5 werkdagen mag worden gestart met de sanering, mag de publicatie achterwege blijven. De publicatie vindt doorgaans plaats in een dag, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel digitaal. Sinds 1 februari 2013 is het toegestaan dat publicaties uitsluitend digitaal plaatsvinden. Het is vanaf die tijd niet meer verplicht om deze ook in een dag, nieuws- of huis-aan-huisblad te plaatsen.
Zeving op een bodemsaneringslocatie is niet toegestaan binnen BUS. Dit geldt overigens voor zeven in algemene zin, dus niet alleen voor asbesthoudende grond. Toegestane saneringsaanpakken staan in de Regeling. Bewerken van grond is daarin dus niet opgenomen.
Achterliggende gedachte hierbij is dat zeven op locatie overlast kan veroorzaken voor derden. Dit past niet binnen de BUS-gedachte van een simpele aanpak, waarbij ook geen inspraak van derden te verwachten is. Het zeven van (asbesthoudende) grond is een gebeurtenis waar wel inspraak voor derden mogelijk moet zijn en past beter binnen een saneringsplanprocedure.
Daarentegen is het wel toegestaan om volgens artikel 3.1.2 van de Regeling de verontreinigde grond te ontgraven, af te voeren, te reinigen op een daarvoor vergunde en erkende locatie en vervolgens de grond (na keuring) weer toe te passen als aanvulgrond.
Nee, dit is in strijd met artikel 39b lid 4 van de Wet bodembescherming (Wbb). De reden dat het bevoegd gezag niet mag toestaan dat eerder dan na afloop van de termijn van 5 weken wordt begonnen, is de beperkte rechtsbescherming van derden. Derden hebben dan in ieder geval na publicatie nog enige tijd (tot het einde van de 5-wekentermijn) om een reactie door te geven aan het bevoegd gezag (geen bezwaarschrift).
Nee, binnen BUS is dit niet mogelijk. Voor mobiele verontreinigingssituatie kan de saneerder alleen gebruikmaken van de saneringsaanpakken in paragraaf 3.2 (categorie mobiel) van de regeling. Bij deze saneringsaanpakken moet de verontreiniging in zijn geheel tot de terugsaneerwaarde worden verwijderd. Een uitzondering is gemaakt voor situaties waarbij een deel van de verontreiniging zich bevindt op moeilijk of niet bereikbare plaatsen door boven- of ondergrondse infrastructuur (zie meer hierover in de vraag Hoe kan binnen de categorie mobiel worden omgegaan met een verontreiniging op moeilijk bereikbare plaatsen?). In alle overige situaties is een deelsanering binnen de categorie mobiel dus niet mogelijk. Ook het tijdelijk uitplaatsen binnen een mobiele verontreinigingssituatie (bijvoorbeeld voor de aanleg, beheer of verwijdering van ondergrondse infrastructuur) is niet mogelijk binnen BUS. Voor dergelijke werkzaamheden kan wel een saneringsplan worden opgesteld.
Verontreinigingen op niet-bereikbare plaats
Onder bepaalde voorwaarden is het toegestaan binnen de categorie mobiel om een verontreiniging op een niet-bereikbaar deel van de verontreiniging buiten de saneringslocatie te laten. Het gaat om situaties waarbij een (over het algemeen klein) deel van de verontreiniging zich bevindt op moeilijk of niet-bereikbare plaatsen door boven- of ondergrondse infrastructurele werken en waarbij ontgravingswerkzaamheden schade zou kunnen veroorzaken aan deze infrastructuur. Denk aan verontreinigingen onder gebouwen, hoofd(transport)leidingen en overige belangrijke (ondergrondse) infrastructuur. Zie hiervoor artikel 3.2.1, sub e, van de Regeling.
Op tekening aangegeven
Op een tekening die bij de BUS-melding is bijgevoegd, moet staan welk deel van de verontreinigingssituatie door fysieke belemmeringen niet tot de saneringslocatie wordt gerekend. Overigens blijft wel gelden dat volgens de algemene eisen van het BUS de aard en omvang van de gehele verontreinigingssituatie bepaald moet zijn. In principe moet de verontreiniging zijn afgeperkt tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde in de bodem.
Op het grensvlak van de saneringslocatie met de achtergebleven verontreiniging moet een isolatiefolie en horizontale drain zijn aangebracht. De voorzieningen en de restverontreiniging moeten op tekening zijn beschreven en in het evaluatieverslag staan. In de Regeling staan geen eisen aan het functioneren van de aangebrachte voorzieningen (bijvoorbeeld in werking stellen van de drain of monitoren van de grondwaterkwaliteit). De saneerder heeft zelf de verantwoordelijkheid voor het deel van de verontreiniging dat niet kan worden gesaneerd en de eventuele gevolgen daarvan (herverontreiniging van de gesaneerde locatie). Het bevoegd gezag kan hieraan geen (aanvullende) eisen stellen. De restverontreinigingen zijn meestal beperkt van omvang en de kans is aanwezig dat sanering van de verontreiniging op een later moment alsnog plaatsvindt bij toekomstige ontwikkeling van de locatie (bijvoorbeeld na sloop van een gebouw of vervangen van kabels en leidingen).
Saneringsaanpak
Saneringen waarbij grotere restverontreinigingen achterblijven op onbereikbare plaatsen of spoedeisende saneringen mogen in principe ook via BUS (Besluit uniforme saneringen) plaatsvinden. De saneerder is uiteraard ook vrij om te kiezen voor de reguliere saneringsplanprocedure en in sommige (meer complexe) gevallen verdient juist ook aanbeveling om te kiezen voor de saneringsplanprocedure. Binnen een saneringsplanprocedure kunnen maatwerkafspraken gemaakt worden over de saneringsaanpak, saneringsresultaat en nazorgmaatregelen.
Meer informatie over het omgaan met mobiele verontreinigingen op moeilijk bereikbare plaatsen is te vinden in hoofdstuk 6 van de Handreiking uniforme saneringen.
Ja, dit is mogelijk en toegestaan onder bepaalde voorwaarden.
Als het doel is om zowel de immobiele als de mobiele verontreinigingssituatie te saneren volgens 1 van de saneringsaanpakken uit de categorie immobiel en de categorie mobiel, kan dit worden uitgevoerd onder BUS (Besluit uniforme saneringen) door het (gelijktijdig) indienen van twee BUS-meldingen. Hierbij wordt de mobiele verontreiniging gesaneerd tot minimaal de terugsaneerwaarden uit artikel 3.2.4. En wordt de immobiele verontreiniging in de bovengrond aangepakt via ontgraving tot de terugsaneerwaarde ofwel door het aanbrengen van een isolatielaag. Dat is om de locatie geschikt te maken voor toekomstig gebruik.
Een andere mogelijkheid biedt artikel 3.2.2a uit de Regeling. Bij deze saneringsaanpak wordt de mobiele verontreiniging volledig gesaneerd en mag de immobiele verontreiniging in de bovengrond (die vaak deel uitmaakt van een groter gebied), tijdelijk worden uitgeplaatst. Een voorbeeld hiervan is een industrieterrein waarvan de bovengrond sterk verontreinigd is met zware metalen en waar bij een voormalig tankpark een olieverontreiniging voorkomt. De aanpak bestaat uit het tijdelijk uitplaatsen van de met immobiele stoffen verontreinigde bovengrond, waarna de mobiele verontreiniging wordt gesaneerd tot de terugsaneerwaarden en wordt afgevoerd van de locatie. Het aanvullen van de ontgraving vindt plaats met grond van vergelijkbare of betere kwaliteit dan de aansluitende bodem met daarboven op de eerder tijdelijke uitgeplaatste (met immobiele stoffen verontreinigde) grond.
Bij de categorie tijdelijk uitplaatsen mag de saneerder al na 5 werkdagen starten met de sanering, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Ook is milieukundige begeleiding dan niet verplicht. In alle overige gevallen mag de saneerder pas na 5 weken starten en is wel milieukundige begeleiding verplicht. Het gaat om de volgende voorwaarden:
- Alle grond wordt na ontgraving teruggebracht in het profiel van ontgraving (dus geen afvoer van verontreinigde grond. Zie 'Toelichting op terugbrengen grond', punt 1 hieronder.
- Op de saneringslocatie is geen isolatielaag (in de vorm van een leeflaag of andere duurzame afdeklaag) aanwezig, die na afloop van de sanering moet worden hersteld. zie de toelichting, punt 2.
- eD bodem is tot ontgravingdiepte verontreinigd en de kwaliteit van de terug te plaatsen grond verschilt niet met die van de aansluitende bodem
Overigens is het in deze omstandigheden wel noodzakelijk dat de werkzaamheden worden uitgevoerd door een BRL SIKB 7000-erkende organisatie, Ook moet een (verkort) evaluatieverslag worden ingediend.
Zie voor meer informatie de paragrafen 2.6 en 7.3 van de Handreiking uniforme saneringen.
Toelichting op terugbrengen grond
- In de Handreiking uniforme saneringen is verder het volgende vastgelegd: omdat het praktisch gezien nooit mogelijk is om alle grond weer terug te brengen in het profiel van ontgraving wordt hiervoor een ondergrens gehanteerd van 25 m3. Dat wil zeggen dat wordt voldaan aan de genoemde voorwaarde als ten hoogste 25 m3 verontreinigde grond niet kan worden teruggeplaatst en van de saneringslocatie moet worden afgevoerd.
- De verwijzing naar isolatielaag heeft betrekking op een sanering die in het verleden is uitgevoerd, waarbij deze constructie als saneringsmaatregelen is aangebracht en ook als zodanig in stand moet worden gehouden.
Categorie immobiel
De maximale waarden (kwaliteitseisen) uit het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) gelden ook als terugsaneerwaarden en als kwaliteitseis voor de leeflaag en aanvulgrond. De terugsaneerwaarden voor de categorie immobiel staan in artikel 3.1.6 van de Regeling en zijn als volgt:
- Ligt de saneringslocatie in een gebied waarvoor gebiedsspecifiek toetsingskader is vastgesteld volgens het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) (ofwel maatwerkregels gelden in het omgevingsplan met afwijkende kwaliteitseisen voor het toepassen van grond of baggerspecie)? Dan gelden de lokale maximale waarden zoals die door de gemeente voor dat gebied en de betreffende functie zijn vastgesteld;
- Als de saneringslocatie binnen het gebied ligt dat is ingedeeld in de bodemfunctieklasse 'wonen of industrie', gelden de maximale waarden wonen of maximale waarden industrie.
- Zijn het situaties waarvoor geen bodemfunctieklassenkaart is vastgesteld of gebieden die niet zijn ingedeeld in een bodemfunctieklasse (bijvoorbeeld landbouw, natuur en moestuinen/volkstuinen)? Dan gelden de Achtergrondwaarden (AW2000), ook wel aangeduid als landbouw/natuur, als terugsaneerwaarde.
Categorie mobiel
In artikel 3.2.4 van de Regeling staat dat ontgraven moet worden tot een niveau waarop de ontgraving geurvrij is en minimaal aan de volgende terugsaneerwaarden moet worden voldaan:
-
voor grond: de naar grondsoort gecorrigeerde concentraties tot maximaal het niveau van 0,1 x interventiewaarde voor PAK (som 10 VROM). En tot de achtergrondwaarden (landbouw/natuur) voor vluchtige aromaten. Voor de overige verontreinigende stoffen tot ten hoogste de maximale waarden voor de bodemfunctieklasse wonen. Of de voor deze stoffen vastgestelde lokale maximale waarden (vastgesteld via gebiedsspecifiek beleid onder het Bbk of via maatwerkregels over kwaliteitseisen uit het omgevingsplan)
-
voor grondwater: een niveau gelijk of lager dan de interventiewaarden grondwater voor alle stoffen.
Afhankelijk van de aanpak
Nee, dit is afhankelijk van de saneringsaanpak. De BRL SIKB 6000 en onderliggend protocol 6005 schrijft voor hoe controlemonsters moeten worden genomen, maar geeft niet aan in welke situaties dit wel of niet verplicht is. Bij BUS-saneringen is het alleen verplicht om controlemonsters te nemen bij een saneringsaanpak waarbij een terugsaneerwaarde bereikt moet worden. Het betreft de saneringsaanpakken volgens artikel 3.1.2 van de Regeling (open ontgraving tot niveau terugsaneerwaarde) en 3.1.5 van de Regeling (open ontgraving in combinatie met aanbrengen aanvullaag) uit de categorie 'immobiel'. En de saneringsaanpakken uit de categorie 'mobiel' en de categorie 'De Kempen'. Bij de categorie 'tijdelijk uitplaatsen' en de saneringsaanpak 'aanbrengen isolatielaag' (artikel 3.1.3 van de Regeling) of 'open ontgraving in combinatie met aanbrengen isolatielaag' (artikel 3.1.4 van de Regeling) uit de categorie 'immobiel' is geen verplichting om controlemonsters te nemen.
Bij de saneringsaanpak 'open ontgraving' tot niveau terugsaneerwaarde (artikel 3.1.2 van de Regeling) moeten altijd monsters genomen van de putbodem en voor zover de ontgraving beëindigd is binnen de grenzen van de BUS-saneringslocatie, ook van de putwand(en). Dit is ter verificatie of de terugsaneerwaarde is bereikt binnen de BUS-saneringslocatie. Echter, op de grens van de BUS-saneringslocatie zijn geen controlemonsters nodig. Immers, binnen BUS is het toegestaan om binnen de categorie 'immobiel' een deelsanering uit te voeren waarbij de saneringslocatie vaak het te ontwikkelen projectgebied betreft. Monsters nemen van de putwanden op de grens van de saneringslocatie (en/of tevens perceelsgrens) is dus vanuit BUS binnen de categorie 'immobiel' niet verplicht.
Ja, sinds 15 juli 2011 is het voor alle BUS-categorieën mogelijk om een sanering van een aaneengesloten verontreiniging op percelen van meerdere eigenaren of erfpachters via 1 melding uit te voeren. Het meldingsformulier moet met deze wijziging wel worden ondertekend door alle eigenaren of erfpachters van de percelen die bij de saneringslocatie horen. Dit is om kenbaar te maken dat de saneerder gemachtigd is om de sanering ook op het perceel van de eigenaren uit te voeren.
Binnen de categorie 'mobiel' geldt wel dat een sanering van een op zichzelf staande mobiele verontreinigingssituatie in zijn geheel gesaneerd moet worden. Tenzij sprake is van plaatsen die om civieltechnische redenen niet bereikt kunnen worden met in te zetten technieken en voorzieningen. Een voorbeeld hiervan is een olieverontreiniging bij een benzinestation waarbij een (klein) deel van de verontreiniging zich op openbaar terrein bevindt en ook wordt meegenomen met de sanering.
BUS-meldingen hoeven sinds 1 februari 2013 niet meer te worden geregistreerd in het kader van de Wkpb. Dat is geregeld door de Aanpassingswet Wbb. BUS-meldingen zijn meestal van relatief korte duur zijn en het registreren en weer verwijderen van de registratie zou voor overbodige administratieve lasten zorgen.
Als er sprake is van nazorg, moet de registratie van een BUS-evaluatieverslag nog wel plaatsvinden in het kader van de Wkpb. Het besluit tot instemming met het evaluatieverslag van een uniforme sanering is bij nazorg als beperkingenbesluit aangewezen. Hiervan is sprake bij het in stand houden van een aangebrachte isolatielaag (saneringsaanpak als bedoeld in artikel 3 eerste lid onder c of een combinatie van de saneringsaanpakken bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b en c van het BUS).