Veelgestelde vragen Wbb algemeen
Hieronder staan de veelgestelde vragen met antwoorden over de Wet bodembescherming, algemeen.
Let op: deze webpagina beschrijft het regime van de Wet bodembescherming. De Wet bodembescherming is onder de Omgevingswet alleen van toepassing (geheel of gedeeltelijk) als dit volgt uit het overgangsrecht.
Volgens de Wet bodembescherming (artikel 1 Wbb) wordt onder bodem verstaan: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen. Volgens vaste jurisprudentie is een stortlaag die voor meer dan 50% uit bodemvreemd materiaal bestaat geen bodem meer als bedoeld in de Wbb. Zie ook de uitspraken van de Afdeling van de Raad van State van 9 januari 2008 (nr. 200700610/1) en 11 maart 2009 (nr. 200802326/1/M2).
Ja, het kader van de Wbb blijft gelden voor situaties die in de Aanvullingswet bodem zijn benoemd. In sommige gevallen kan ook het oude overgangsrecht (2006) uit de Wijzigingswet Wet bodembescherming van toepassing zijn. Dit staat in artikel 3.7 van de Aanvullingswet bodem.
Ja, volgens artikel 37, lid 6 kan het tijdstip anders worden vastgesteld naar aanleiding van genomen tijdelijke beveiligingsmaatregelen, gemelde wijzigingen van het gebruik of wijzigingen van omstandigheden. Hiervoor is een nieuwe beschikking nodig, die de wijziging van het tijdstip bevat.
Zodra het bevoegd gezag het evaluatieverslag (artikel 39 lid c Wet bodembescherming) van de saneerder ontvangt, is de sanering feitelijk afgerond. Met het indienen van het verslag geeft de saneerder aan dat de sanering naar behoren is uitgevoerd. Aansluitend volgt de beoordeling van het bevoegd gezag. Als deze instemt met het evaluatieverslag, is de sanering definitief afgerond. De saneerder heeft aan zijn verplichtingen voldaan.
De Wet bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat het saneringsplan een einddatum bevat. Als de sanering de einddatum dreigt te overschrijden, kan het bevoegd gezag de saneerder hierop aanspreken. En vervolgens verlangen dat er ofwel een aangepast saneringsplan komt, ofwel een afronding van de sanering plaatsvindt (door het indienen van het evaluatieverslag). Op deze manier wordt voorkomen dat een sanering blijft voortduren.
De instemming met het verslag door het bevoegd gezag is een beschikking in de zin van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb). Er is geen beslissingstermijn opgenomen in de wet. Dit betekent dat de termijnen van de Awb van toepassing zijn. Het bevoegd gezag moet binnen een redelijke termijn beslissen. De termijn verstrijkt in elk geval 8 weken na de ontvangstdatum van het verslag.
De saneerder moet bij de keuze voor de saneringsvariant in het saneringsplan duidelijk maken dat daarmee de nazorg zoveel mogelijk wordt beperkt. Zie artikel 38 lid, 1 onder c van de Wet bodembescherming (Wbb). Het bevoegd gezag moet dit expliciet toetsen bij de instemming met het saneringsplan.
Als wordt voorzien dat nazorg noodzakelijk is, hoeft er nog geen nazorgplan ter instemming te worden overgelegd. Het nazorgplan kan het beste worden opgesteld wanneer het resultaat van de sanering bekend is. Daarom bepaalt de Wbb dat een nazorgplan indienen pas hoeft als in het evaluatieverslag van de sanering staat dat nazorg noodzakelijk is.
Voor andere vragen over nazorg kunt u terecht op veelgestelde vragen over nazorg.
In een beschikking moet de verontreiniging zijn aangemerkt als ernstig geval waarvan spoedige sanering noodzakelijk is. Daarnaast moet het gaan om een bedrijfsterrein waar de ernstige verontreiniging is ontstaan (bronperceel). Ten slotte is van belang dat er op het bedrijfsterrein bedrijfsactiviteiten worden verricht. Dit laatste volgt uit de definitie van bedrijfsterrein in artikel 55a van de Wbb.
Een bedrijfsterrein is volgens artikel 55a: een perceel als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel c Kadasterwet waarop bedrijfsactiviteiten worden verricht door een onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 of de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, niet behorend tot de landbouwsector.
Voor een sanering volgens artikel 13 wordt in de Wbb geen Wbb-besluit door de bevoegde overheden voorgeschreven. Dus is er doorgaans geen Wbb-besluit aan te wijzen dat leidt tot registratie. Dit geldt ook voor een gesaneerde situatie waarbij sprake is van een restverontreiniging. Een dergelijke restverontreiniging kan niet bij het Kadaster geregistreerd worden, omdat slechts die beperkingen moeten worden geregistreerd die uit een beschikking voortvloeien.
Het derde lid van artikel 95 van de Wet bodembescherming (Wbb) geeft aan welke bestuursorganen bevoegd zijn tot bestuursrechtelijke handhaving van artikel 13 Wbb. Het betreft de betrokken minister, Gedeputeerde Staten en burgemeester en wethouders. De wet bevat geen voorrangsregeling, zodat meer bestuursorganen tegelijkertijd handhavingsbevoegd kunnen zijn.
Ja, als bij het ontgraven een zorgvuldige partij-indeling is gemaakt op basis van de kwaliteit en geen sprake is van menging van sterk verontreinigde met licht verontreinigde grond.
Voor grond die vrijkomt bij een sanering staat meestal in de beschikking 'instemming saneringsplan' dat de grond afgevoerd moet worden naar een erkende verwerker. Maar het komt ook voor dat deze grond wordt afgevoerd naar een grondbank, wordt ingekeurd en bij voldoende resultaat weer kan worden hergebruikt. Dit is alleen toegestaan wanneer geen sprake is van menging van sterk verontreinigde grond met licht verontreinigde grond.
Volgens artikel 28a van de Wbb moet bij het ontgraven van grond een zorgvuldige partij-indeling worden gemaakt op basis van de kwaliteit. Het bevoegd gezag kan de saneerder hierop aanspreken.
Bij onzorgvuldig kan het volgende plaatsvinden:
- een melding via Bodemsignaal (het toezichtloket van de Inspectie Leefomgeving en Transport), waarna de inspectie zo nodig kan optreden tegen de aannemer en/of milieukundig begeleider
- de onzorgvuldig ontgraven grond alsnog in deelpartijen onderzoeken om zo mogelijk onderscheid te maken tussen toepasbare en niet toepasbare grond. De kosten hiervoor zijn voor de toepasser.
Bij een heterogene verontreiniging of bij zeer dunne bodemlagen is het niet altijd mogelijk om partijen gescheiden te ontgraven. Ook blijkt de kwaliteit van ex-situ partijen in veel gevallen schoner te zijn dan de in-situ onderzoeken aantoonden. Zie onder andere: Effecten van de invoering van de SCG Regeling Depotkeuring).