Toelaten veehouderij en luchtkwaliteit
Omdat de luchtkwaliteit effect kan hebben op de gezondheid van mensen, gelden instructieregels ter bescherming van de luchtkwaliteit. Een nieuwe veehouderij of de uitbreiding van een bestaande veehouderij kan leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Bijvoorbeeld door stofdeeltjes die vrijkomen bij het houden van dieren.
Invloed op de omgeving
Een veehouderij kan vooral effect hebben op de luchtkwaliteit door stofdeeltjes die vrijkomen vanuit mest, huidschilfers, veren, voer, haren en strooisel. En in beperkte mate door verkeer van en naar de veehouderij.
Maatregelen
Als er sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit en er is een overschrijding van de omgevingswaarden, dan zijn maatregelen nodig. Het gaat meestal om technische maatregelen aan het emissiepunt of het stalsysteem. Deze maatregelen vormen dan onderdeel van het programma, dat de gemeente moet opstellen bij een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde. Deze maatregelen kan de gemeente borgen in de regels van het omgevingsplan.
Beoordelen en borgen veehouderijen en luchtkwaliteit
Bij het toelaten van veehouderijen in het omgevingsplan gelden er instructieregels om een verslechtering van de luchtkwaliteit te voorkomen. Deze staan in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) (Bkl). De instructieregels gelden alleen voor nieuwe veehouderijen of de uitbreiding daarvan, als deze zorgen voor een verhoging van de concentraties in aandachtsgebieden. In deze aandachtsgebieden moet de gemeente ervoor zorgen dat de bedrijven voldoen aan de rijksomgevingswaarden voor fijnstof. Deze aandachtsgebieden zijn: Asten, Barneveld, Bernheze, Ede, Leudal, Nederweert, Scherpenzeel en Venray (artikel 5.51 van het Bkl).
Ook bij een voormalige bedrijfswoning (voorheen plattelandswoning) moet het bedrijf voldoen aan de omgevingswaarden. Meer informatie vindt u op de pagina Voormalige bedrijfswoning.
Bij het toelaten van veehouderijen gelden extra rekenregels. Deze staan in artikel 8.18 Omgevingsregeling. Meer informatie hierover vindt u op de pagina Veehouderijen en beoordeling luchtkwaliteit (fijnstof).
NIBM
Bij het toelaten van veehouderijen in of nabij de aandachtsgebieden zijn luchtkwaliteitsberekeningen niet altijd nodig. Bedrijven en de overheid hoeven niet te toetsen aan de omgevingswaarde als de uitbreiding van een veehouderij 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het Rijk heeft een aantal standaard NIBM-situaties bepaald, zoals voor wonen of kantoren. Veehouderijen zijn geen standaard NIBM-situatie. De gemeente of initiatiefnemer moet aantonen dat er sprake is van NIBM. Voor veehouderijen is daarvoor een vuistregel opgesteld.
NIBM-regels gelden niet altijd
De NIBM-regels gelden niet altijd voor veehouderijen. Enkele plekken zijn uitgezonderd van de NIBM-regels. In deze gebieden is de fijnstofconcentratie (PM10) hoog, vooral als gevolg van de intensieve (pluim)veehouderij. Het gaat om gebieden in de gemeenten Asten, Barneveld, Deurne, Ede, Nederweert, Renswoude en Scherpenzeel. De precieze grenzen van deze locaties staan in de Omgevingsregeling (artikel 2.37).
Nieuwe veehouderijen of uitbreidingen kunnen op deze plekken leiden tot (dreigende) overschrijdingen van een rijksomgevingswaarde voor PM10. Dit kan ook als de toename niet in betekenende mate is. Daarom moet de gemeente daar bij het opstellen van haar omgevingsplan altijd toetsen aan de rijksomgevingswaarden voor PM10, ook als de toename slechts NIBM is. Deze toets aan de rijksomgevingswaarden is nodig voor veehouderijen op bovengenoemde locaties, als ze jaarlijks meer dan 800 kg PM10 uitstoten.
Gerelateerde pagina's
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is een van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet.