Verontreiniging waterbodem en oever
Waterbodems kunnen verontreinigd raken. Dat is meestal geen bedreiging voor de doelen van het waterbeheer. Alleen als een waterbodemverontreiniging wel effect heeft op die doelen, zal de waterbeheerder maatregelen overwegen. Bij nieuwe verontreinigingen kan de waterbeheerder de regels voor ongewone voorvallen toepassen.
Aanpak van verontreinigde waterbodems
Een verontreiniging van de waterbodem ontstaat meestal geleidelijk. Dat komt vaak door de continue aanvoer van (licht) verontreinigd slib. Vaak is daar geen veroorzaker voor aan te wijzen. Er kan dus niemand worden aangesproken op die verontreiniging. Waterbeheerders zorgen er in waterbeheerprogramma’s voor dat het effect van verontreiniging door slib wordt beperkt.
Het is meestal niet nodig om direct in te grijpen bij een waterbodemverontreiniging. Zeker niet als te verwachten is dat de waterbodem na verloop van tijd weer verontreinigd raakt door de aanvoer van slib. Is ingrijpen nodig om de doelen voor het waterbeheer te halen, dan neemt de waterbeheerder maatregelen op in het waterbeheerprogramma. Bij de uitvoering van maatregelen in de waterbodem gelden verschillende regels. U vindt meer informatie op de pagina ingrepen in de waterbodem.
Nieuwe waterbodemverontreiniging
Een nieuwe waterbodemverontreiniging kan ook ontstaan door een lozing van verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater. De regels over lozingen zorgen ervoor dat reguliere lozingen niet tot onaanvaardbare verontreiniging van de waterbodem leiden. Deze regels over lozingen staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en in de waterschapsverordening, inclusief de specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten.
Specifieke zorgplicht
Naast reguliere lozingen kan zich een ongewoon voorval voordoen, zoals een ongeluk of het falen van een zuiveringsvoorziening in een bedrijf. Op grond van de specifieke zorgplicht moet een bedrijf al alle passende maatregelen treffen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen. Treedt er toch een ongewoon voorval op, kan de waterbeheerder toepassing geven aan de regeling van ongewone voorvallen in afdeling 19.1 van de Omgevingswet. De waterbeheerder verplicht de veroorzaker van het ongewone voorval om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden verlangd om de nadelige gevolgen van dat voorval te voorkomen. De waterbeheerder kan ook aanwijzingen aan de veroorzaker geven over welke maatregelen hij moet treffen.
Meldplicht
Het bedrijf waar een ongewoon voorval plaatsvindt, moet dit onmiddellijk melden bij de waterbeheerder. Dat staat in:
- artikel 2.21 van het Bal voor activiteiten van het bedrijf die als milieubelastende activiteit zijn aangewezen in dat besluit of
- in de waterschapsverordening in andere gevallen
Bestaande verontreinigingen
Landbodem
De regeling voor het saneren van de bodem (paragraaf 3.2.23 van het Bal) en de bepalingen voor een toevalsvondst van verontreinigingen (afdeling 19.2a van de Omgevingswet) gelden alleen voor de landbodem. En dus niet voor de waterbodem.
Waterbodem
Voor saneringen en toevalsvondsten van verontreinigingen van de waterbodem geldt hetzelfde als hiervoor is beschreven onder Aanpak van verontreinigde waterbodems.
Lozingen bij baggeren en graven in de waterbodem
U vindt meer informatie over lozingen bij baggeren of graven in de rijkswateren en regionale wateren op de pagina ingrepen in de waterbodem.
Voor lozingen op rijkswater door baggeren of graven, geldt de specifieke zorgplicht van artikel 6.6 of 7.6 van het Bal.
Voor baggeren of graven in de regionale wateren staan de regels in de waterschapsverordening. De regels zijn bij inwerkingtreding van de Omgevingswet afkomstig uit de bruidsschat voor de waterschapsverordening. Het lozen bij baggeren en graven in de waterbodem is volgens deze regels toegestaan; er is dus geen omgevingsvergunning nodig.
Het waterschap kan de bruidsschatregels aanpassen, verwijderen, maar ook in dezelfde vorm houden. Ieder waterschap kan daarin zijn eigen keuze maken. Lees meer over de bruidsschat waterschapsverordening.
Overgangsrecht voor lopende waterbodemsaneringen
Voor 22 december 2009 was de Wet bodembescherming nog van toepassing op de sanering van ernstig verontreinigde waterbodems. In het overgangsrecht van de Invoeringswet Waterwet, is bepaald dat op alle saneringen van ernstige, spoedeisende verontreinigingen van de waterbodem de Wet bodembescherming van toepassing blijft. Dat overgangsrecht blijft met de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog steeds van kracht. Het kan dus voorkomen dat er na inwerkingtreding van de Omgevingswet lopende waterbodemsaneringen moeten worden afgerond conform de Wet bodembescherming (zoals die luidde direct voor 22 december 2009).
Het overgangsrecht voor lopende waterbodemsaneringen houdt op zodra het bevoegd gezag (de minister van Infrastructuur en Waterstaat of Gedeputeerde Staten) het evaluatieverslag van de sanering heeft goedgekeurd. Vanaf dat moment is de Omgevingswet op de waterbodem van toepassing.