Bestaande toepassingen met IBC-bouwstoffen (onder overgangsrecht)
Een IBC-bouwstof is een bouwstof die vanwege de mate van emissie naar de bodem alleen met isolatie-, beheers- en controlemaatregelen mocht worden toegepast. Onder de Omgevingswet is het niet toegestaan om IBC-bouwstoffen toe te passen. Voor IBC-bouwstoffen die vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn toegepast, is overgangsrecht van toepassing. En geldt dus de oude regelgeving.
Verbod op toepassen IBC-bouwstoffen onder Omgevingswet
Onder de Omgevingswet is het niet meer mogelijk om bouwstoffen die niet voldoen aan de maximale emissiewaarden voor niet-vormgegeven bouwstoffen toch toe te passen. IBC-bouwstoffen voldoen daar niet aan. De enige uitzondering is als er overgangsrecht geldt. Het toepassen van IBC-bouwstoffen past niet meer in het streven naar een circulaire economie en is daarom uitgefaseerd. In Nederland zijn er in het verleden veel werken met IBC-bouwstoffen aangelegd. Een voorbeeld van een IBC-bouwstof is AVI-bodemas (ook wel AEC-bodemas genoemd).
Via het Wijzigingsbesluit van het Besluit vrijstelling stortverboden buiten inrichtingen (Bvsbi) is geregeld dat de toepassing van AVI-bodemas als IBC-bouwstof buiten inrichtingen met ingang van 1 juli 2021 niet meer is toegestaan. Er gold een overgangsperiode voor het opmaken van bestaande voorraden van AVI-bodemas tot 1 januari 2022. Per 1 januari 2024 is het ook verboden om AVI-bodemas binnen inrichtingen als IBC-bouwstof toe te passen. De beëindiging van het toepassen van AVI-bodemas als IBC-bouwstoffen komt voort uit een Green Deal Verduurzaming nuttige toepassing AEC-bodemas.
Overgangsrecht voor bestaande toepassingen
Voor in het verleden toegepaste IBC-bouwstoffen blijft het recht van kracht waaronder ze zijn toegepast. Dat kan het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming zijn (1 januari 1998 tot 1 juli 2008) of het Besluit bodemkwaliteit (van 1 juli 2008 t/m 31 december 2021).
Beheren van het werk met IBC-bouwstoffen
Zowel het Bouwstoffenbesluit bodembescherming als het Besluit bodemkwaliteit (in de versie voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet) schrijven voor dat de bovenzijde en zijkanten van een IBC-bouwstof een isolerende voorziening moet hebben. Deze voorziening voorkomt dat regenwater in de IBC-bouwstof kan infiltreren. Verder schrijft deze regelgeving voor dat de onderzijde van de toe te passen IBC-bouwstof minimaal 0,5 meter boven het ontwerppeil van het grondwater moet liggen.
Er moet controle en onderhoud plaatsvinden om de kwaliteit van het geheel aan getroffen maatregelen binnen het werk op peil te houden. Met het controle en onderhoud houdt de eigenaar het werk in stand.
Werken met daarin IBC-bouwstoffen moeten nog volgens het oude recht in stand gehouden worden. Dit betekent voor de eigenaar van het werk:
- het in stand houden van de isolerende constructie
- monitoring van het grondwater
- periodieke rapportage daarover.
Deze rapportage moet naar het bevoegd gezag gestuurd worden. Hiervoor blijft het meldpunt bodemkwaliteit in gebruik. Dit bevoegd gezag zal veelal de gemeente zijn.
Overzicht eisen aan toepassingen IBC-bouwstoffen onder het Bbk (oud)
Hieronder staan de eisen beschreven, die het Bbk (oud) destijds stelde aan toepassingen met IBC-bouwstoffen.
Algemene eisen
IBC-bouwstoffen mochten alleen worden toegepast in 'werken'. Dit zijn functionele, nuttige toepassingen van bouwstoffen, zoals gebouwen, (spoor)wegen, bruggen, geluidswallen en dijken. Bovendien mochten niet meer bouwstoffen worden toegepast dan voor de functie noodzakelijk is. IBC-bouwstoffen moesten terugneembaar worden toegepast en de bouwstoffen moesten worden verwijderd wanneer een werk niet meer als functionele toepassing kan worden beschouwd. De kwaliteit van de toe te passen bouwstoffen moest voldoen aan de eisen van het ten tijde van de toepassing geldende Besluit bodemkwaliteit.
Voor IBC-bouwstoffen golden aanvullende voorwaarden:
- ze mochten nooit in een oppervlaktewaterlichaam worden toegepast
- ze moesten ten minste 1 maand voor de toepassing worden gemeld
- ze mochten alleen worden toegepast met isolatie-, beheers- en controle- (IBC)-maatregelen
- het ontwerp van het werk waarin de IBC-bouwstoffen werden toegepast moest zijn gekeurd door de Advieskamer bodembescherming
De Advieskamer Bodembescherming is een onafhankelijke deskundigencommissie op het gebied van werken waarin een IBC-bouwstoffen worden toegepast. Zij functioneert binnen de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB) en heeft als taak het beoordelen van het ontwerp, het beheers- en controleplan (plan) of afwijkingen van het ontwerp tijdens de uitvoering. De beoordeling werd uitgevoerd volgens het werkvoorschrift 'Beoordelen ontwerp IBC-werk', d.d. 30 mei 2013.
IBC-maatregelen
Samengevat zijn de IBC-maatregelen:
- minimaal 10.000 m3 toepassen in een aaneengesloten hoeveelheid
- bovenzijde en zijkanten van een IBC-bouwstof voorzien van een isolerende voorziening om te voorkomen dat regenwater in de IBC-bouwstof infiltreert
- onderzijde van de toe te passen IBC-bouwstof moet minimaal 0,5 meter boven het ontwerppeil van het grondwater liggen, rekening houdend met eventuele zettingen en capillaire stijghoogte
- plaatsen van peilbuizen in het grondwater rondom het werk
- controle en onderhoud door of namens de eigenaar om de kwaliteit van het geheel aan getroffen maatregelen op peil te houden
- IBC-bouwstoffen moesten voldoen aan de eisen van het toen geldende Besluit bodemkwaliteit (of daarvoor geldende regelgeving)
- het ontwerp van het werk met IBC-bouwstoffen moest door de Advieskamer Bodembescherming zijn beoordeeld. Dit is een onafhankelijke deskundigencommissie op het gebied van werken waarin een IBC-bouwstoffen worden toegepast en functioneert binnen de SIKB.
Toepassen van IBC-bouwstoffen zonder de IBC-maatregelen voldoen niet aan de maximale emissiewaarden.
Ontwerppeil van het grondwater
Het ontwerppeil van het grondwater kan op eenvoudige wijze worden bepaald ter hoogte van het oorspronkelijke maaiveld. Het oorspronkelijke maaiveld is de maaiveldhoogte (ten opzichte van NAP) bij de start van het werk. In de praktijk kan het maaiveld binnen de toepassingslocatie variëren. Denk hierbij aan een groot infrastructureel werk.
Het heeft niet de voorkeur om met de onderzijde van de IBC-bouwstof de contourlijnen van het maaiveld te volgen. Dit is lastig te controleren door het bevoegd gezag. Het heeft de voorkeur om per IBC-werk één maaiveldhoogte te hanteren, te weten het hoogste punt van het oorspronkelijke maaiveld in NAP. In bepaalde gebieden, waar de ligging van het maaiveld ten opzichte van het NAP varieert, kan het wenselijk zijn om meerdere deellocaties te onderscheiden en één maaiveldhoogte te hanteren per deellocatie. Dit moet dan duidelijk worden vastgelegd in het ontwerp.
Aantoonbaar beheerst oppervlaktewaterregime
Er zijn gebieden waar de waterbeheerders het gewenste oppervlaktewaterpeil aantoonbaar beheersen. Dit kan zijn vastgelegd in een peilbesluit. In een peilbesluit worden waterstanden (of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren) vastgesteld. Die worden gedurende daarbij aangegeven perioden gehandhaafd. Een peilbesluit biedt alle belanghebbenden duidelijkheid en rechtszekerheid over de te handhaven waterstanden.
Iedereen die belang heeft bij het wijzigen van een waterpeil kan een aanvraag indienen voor wijziging van het bestaande peilbesluit. Vóórdat een peil wordt vastgesteld, vindt een belangenafweging plaats. Deze belangenafweging behoort transparant te zijn. Ook moet in een peilbesluit duidelijk gemaakt worden dat alle rechtstreeks betrokken belangen zijn meegewogen. Het is daarom van essentieel belang dat de aanwezigheid van een werk met een IBC-bouwstof in het betreffende gebied bekend is bij de waterbeheerder. Dat is omdat wijzigingen in het oppervlaktewaterpeil consequenties kan hebben voor de drooglegging van de IBC-toepassing.
De totstandkoming (of wijziging) van een peilbesluit valt onder de werking van de Algemene wet bestuursrecht. Daarin staan onder meer de mogelijkheden voor inspraak en beroep.
Plaatsen van peilbuizen
Bij het toepassen van IBC-bouwstoffen in een werk moet de grondwaterkwaliteit gecontroleerd worden. Dit staat in artikel 3.9.3. Regeling Bodemkwaliteit (Rbk) behorend bij het toen geldende Besluit bodemkwaliteit. Volgens de toelichting bij de regeling moeten de peilbuizen voor het bepalen van de kwaliteit in het eerste watervoerend pakket geplaatst worden en zo dicht mogelijk tegen de IBC-bouwstof. Dit is echter niet geheel juist. In zandgronden valt het eerste watervoerend pakket en het freatisch grondwater samen door het ontbreken van de afscheidende laag. Aangezien IBC-bouwstoffen vaak worden toegepast op zandgronden vanwege de zetting, is in de toelichting van de Rbk per abuis het eerste watervoerend pakket aangehaald. Bij niet-zandgronden heeft een dergelijke monitoring door de afsluitende laag weinig nut. Advies is om de peilbuizen te plaatsen in het freatisch grondwater.
Controle op de grondwaterstand aanpassen
In de Regeling bodemkwaliteit stond destijds dat de afstand tussen de onderkant van de IBC-bouwstof en het grondwater gecontroleerd moet worden. Deze controleverplichting kan, met instemming van het bevoegd gezag, worden aangepast. Ten minste, als deze afstand na drie jaar nooit kleiner is geweest dan 1 meter.
Omdat de grondwaterstand op langere termijn nog kan veranderen, geldt een minimum controleverplichting van 1 bepaling van de grondwaterstand (in een maatgevende periode) per 5 jaar.
De eigenaar van de werk met een IBC-bouwstof kan zelf op basis van de lokale omstandigheden een doelmatige invulling aan de controleverplichting geven. Benadrukt wordt dat het bevoegd gezag Bbk wel hiermee moet instemmen.
Relevante aspecten bij deze lokale afweging zijn:
- de mate van drooglegging
- de variatie van de grondwaterstand in de tijd en plaats
- toekomstige ontwikkelingen in het gebied die van invloed kunnen zijn op de grondwaterstand, en
- de te verwachte wijzigingen van peilbesluiten
Het is daarom raadzaam om ook af te stemmen met de waterbeheerder.
Monitoringssystematiek oude werken Bouwstoffenbesluit of IPO-interimbeleid
In het overgangsrecht van het Besluit bodemkwaliteit is geregeld dat voor oude werken het oude regime van kracht blijft, ook na inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit. En dus ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Afwijken hiervan is niet mogelijk.
De monitoringsvoorschriften van het Besluit bodemkwaliteit voldoen inhoudelijk goed. Ze geven - onder voorwaarden - de mogelijkheid de monitoringsfrequentie te verminderen, in tegenstelling tot het IPO-interimbeleid en het Bouwstoffenbesluit.
In de praktijk zijn situaties denkbaar waarbij het niet doelmatig is om vast te blijven houden aan de verplichte onderzoeksfrequentie van bijvoorbeeld het grondwaterpeil. Dit kan het geval zijn wanneer meerdere jaren achtereen is gebleken dat het grondwater zich op grote afstand bevindt van de onderkant van de IBC-bouwstof. Het is dan raadzaam met het bevoegd gezag af te stemmen in hoeverre het verlagen van de controleverplichtingen mogelijk is.
Verwijderen van toegepaste IBC-bouwstoffen
Net als voor alle andere bouwstoffen, geldt ook voor IBC-bouwstoffen dat ze verwijderd moeten worden als het werk zijn functie verliest. Als het werk IBC-bouwstoffen bevat, moeten de IBC-bouwstoffen opgewerkt worden tot bouwstoffen die voldoen aan de kwaliteitseisen uit het Besluit bodemkwaliteit. Als de IBC-bouwstoffen niet voldoen aan de maximale emissiewaarden voor bouwstoffen, mogen ze niet opnieuw toegepast worden. Als ze wel voldoen, kunnen ze wel toegepast worden als bouwstof.
Voorafgaand aan een toepassing met AVI-bodemas moet de toepasser volgens het Bal gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag sturen. Zie Toepassingsbereik en informatieplicht toepassen bouwstoffen (paragraaf 4.123 Bal).