Toelaten veehouderij op een locatie
Bij het toelaten van veehouderijen (nieuw of een uitbreiding) op een locatie zijn onder andere de omvang van het bedrijf, het beleid en een aantal omgevingsthema's van belang. De provincie en gemeente kunnen in hun omgevingsvisie aangeven waar (uitbreiding van) veehouderijen gewenst en toelaatbaar is. Bij het toelaten van veehouderijen in het omgevingsplan gelden instructieregels voor onder andere geur, geluid en luchtkwaliteit (fijnstof).
Belangrijkste kenmerken veehouderijen
De belangrijkste aandachtspunten bij toelaten van nieuwe veehouderijen of uitbreidingen van veehouderijen zijn:
- geur van dierverblijven
- emissie van ammoniak, stikstof en fijnstof
- geluid van voertuigen en installaties
Het effect van veehouderijen op de omgeving hangt onder andere samen met het aantal dieren, diersoorten en type huisvesting (inclusief aanvullende technieken). Dit is namelijk bepalend voor de emissie van geur en de emissie van ammoniak en stikstof.
De ligging van een veehouderij en de afstand tot woningen is bepalend voor de ervaren geuroverlast. In een buitengebied is de beleving van geur van dieren anders dan in een woonwijk. In een buitengebied verwachten mensen enige geur, maar in een woonwijk niet. Daarom zijn veehouderijen vaak minder goed inpasbaar in de buurt van woongebieden.
In de nabijheid van natuurgebieden kan de veehouderij effect hebben op de instandhouding van natuurgebieden en beschermde dier- en plantensoorten. Dit komt vooral door de emissie van ammoniak en stikstof. Fijnstof en ammoniak (vormt secundair fijnstof) hebben daarnaast invloed op de gezondheid van mensen.
Beleid veehouderijen
Omgevingsvisie provincie
Provincies kunnen hun beleid voor (uitbreiding van) veehouderijen vastleggen in een omgevingsvisie. Dit schept duidelijkheid naar gemeenten, veehouders en omwonenden en helpt bij de motivering van besluiten. Voorwaarde hierbij is dat het provinciaal belang betreft.
In hun omgevingsvisie kunnen provincies aangeven op welke locaties uitbreiding of nieuwvestiging van veehouderijen mogelijk is. Ook kan de provincie in de omgevingsvisie motiveren waarom er voorwaarden gelden bij (uitbreiding van) veehouderijen. Desgewenst kan de provincie haar eigen gewenste beschermingsniveau bepalen. Uiteraard voor zover de regels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) dat toelaten en voor zover dit niet lokaal (door gemeente) geregeld kan worden.
De provincie kan op basis van het beleid in de omgevingsvisie instructieregels voor veehouderijen opnemen in haar omgevingsverordening.
Omgevingsvisie gemeente
In de omgevingsvisie kan de gemeente bepalen of uitbreiding van veehouderijen wel of niet wenselijk is. Past uitbreiding of in stand houding van veehouderijen in het beleid en de ambities, dan kan de gemeente in haar visie de uitgangspunten bepalen voor nieuwe veehouderijen of de uitbreiding ervan. In de omgevingsvisie weegt de gemeente dan af welke locatie(s) geschikt zijn voor (uitbreiding van) veehouderijen en welke voorwaarden er gelden bij een (uitbreiding) van veehouderij. Aspecten die hierbij een rol spelen zijn onder meer ruimtelijke inpassing, hinder in de omgeving, behoefte, beschikbaarheid grond.
Waar nodig kan de gemeente in haar omgevingsvisie haar eigen beschermingsniveau bepalen voor de omgeving van veehouderijen. Uiteraard voor zover dit aansluit bij de mogelijkheden die het Bkl biedt. Bij het toelaten van veehouderijen moet het omgevingsplan namelijk voldoen aan de instructieregels van het Bkl.
Instrumenten toelaten veehouderijen
Het toelaten van veehouderijen gaat vrijwel altijd via het omgevingsplan of een buitenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit. Voor het omgevingsplan is de gemeente aan zet. Bij de omgevingsvergunning is de aanvraag van de initiatiefnemer leidend. De motivering en afwegingen zijn in beide gevallen vergelijkbaar.
Instructieregels
In het Bkl en de omgevingsverordening van de provincie staan instructieregels die gemeenten in acht moeten nemen bij het toelaten van veehouderijen in het omgevingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om instructieregels gericht op geur, luchtkwaliteit, geluid en natuur. Specifiek voor veehouderijen zijn de volgende instructieregels van belang:
Een overzicht van de instructieregels vindt u op de pagina Instructieregels Rijk over evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Milieueffectrapportage (mer)
Bij het toelaten van een veehouderij op een locatie in een omgevingsplan moet er soms een milieueffectrapport (MER) gemaakt worden. Dit is het geval als de toe te laten activiteiten van de veehouderij betrekking hebben op het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor intensieve veehouderij. Het omgevingsplan vormt namelijk een kader voor een later te nemen besluit, namelijk de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit (Bijlage V, onderdeel A1, Omgevingsbesluit).
Natura 2000-gebieden
Ook moet de gemeente een mer maken als er een passende beoordeling in het kader van natuurbescherming nodig is. Dit is het geval als niet is uitgesloten dat de activiteit een negatief effect heeft op een Natura 2000-gebied. Meer informatie vindt u op de pagina Milieueffectrapportage.
Omgevingsverordening
De provincie kan in haar omgevingsverordening eisen stellen aan de inhoud van omgevingsplannen van gemeenten. Op basis van het beleid in haar provinciale omgevingsvisie kan zij bijvoorbeeld specifieke omgevingswaarden en instructieregels voor veehouderijen opnemen in de omgevingsverordening. Voorwaarde hierbij is dat het een provinciaal belang betreft.
Voorbeelden hiervan zijn de omgevingsverordeningen van de provincies Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel. Deze provincies hebben onder andere vanuit gezondheid instructieregels gesteld voor veehouderijen. Meer informatie vindt u op de pagina Veehouderijen en gezondheid in de omgevingsverordening.
Ook eisen die voorheen in de Wet ammoniak veehouderij (Wav) stonden, kunnen in de Omgevingsverordening staan. Deze zien op bescherming van zeer kwetsbare gebieden.
Omgevingsplan
Bij het toelaten van veehouderijen in het omgevingsplan is het van belang dat er geen onaanvaardbare hinder ontstaat voor de omgeving. Bijvoorbeeld door geur, geluid, luchtkwaliteit (fijnstof), gezondheid of emissie van ammoniak of stikstof.
In het omgevingsplan kan de gemeente regels opnemen voor nieuwe veehouderijen of de uitbreiding van veehouderijen. Deze bouw- en gebruiksregels zijn gericht op het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.
Zo kan de gemeente bijvoorbeeld regelen dat de veehouderij aan geurnormen of geluidsnormen moet voldoen. Dit kan door het opnemen van een maximale immissiewaarde voor gevoelige objecten in de omgeving. Ook kan er een zonering worden opgenomen. Gemeenten kunnen deels zelf bepalen wat aanvaardbare afstanden of bijvoorbeeld geluid- of geurhinderniveaus zijn. Daarbij moeten zij wel rekening houden met de instructieregels uit het Bkl.
Omgevingsthema's
Het is afhankelijk van het soort veehouderij en de omvang ervan welke omgevingsthema’s bij het toelaten van belang zijn. U vindt meer informatie over het toelaten een veehouderij en omgevingsthema’s op de pagina's:
- Geur van veehouderijen
- Toelaten veehouderij en geluid
- Toelaten veehouderijen en luchtkwaliteit
- Veehouderijen en gezondheid in het omgevingsplan
- Toelaten veehouderijen en natuur
Afhankelijk van de locatie kunnen ook andere omgevingsthema’s belangrijk zijn. Meer informatie over andere thema’s vindt u op de overzichtspagina Thema's.
Gerelateerde pagina's
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is een van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet.