Waterafhankelijke natuur
Waterafhankelijke natuur is natuur die afhankelijk is van natte omstandigheden. De Kaderrichtlijn Water, de Grondwaterrichtlijn en Natura 2000 bevatten doelen voor de ecologische kwaliteit van waterafhankelijke natuur. Met name verdroging en verzilting zijn factoren die het halen van die doelen bemoeilijken. Waterafhankelijke natuur wordt zowel beschermd via het waterspoor als via het natuurspoor.
Activiteiten in water met een natuurfunctie
Er zijn 2 kaders voor de bescherming van waterafhankelijke natuur:
- het waterspoor - gebaseerd op de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn
- het natuurspoor - grotendeels vormgegeven door de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn
Een activiteit is vaak om 2 redenen vergunningplichtig:
- aan de ene kant geldt vanuit het waterspoor soms de verplichting om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam aan te vragen
- aan de andere kant is op grond van het natuurspoor ook vaak een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit of flora en fauna-activiteit nodig
Voor beide sporen geldt een afzonderlijk toetsingskader en beide omgevingsvergunningen worden los van elkaar verleend.
Waterspoor
Ecologische waterkwaliteitsdoelen in de Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) bevat (onder andere) doelstellingen voor het bereiken van een goede ecologische toestand van aangewezen wateren. Om deze doelstellingen te bereiken, gelden er omgevingswaarden voor oppervlaktewater. In paragraaf 2.2.2.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan omgevingswaarden voor de kwaliteit van die aangewezen KRW-oppervlaktewateren. De KRW-wateren moeten in een goede chemische toestand verkeren en in een goede ecologische toestand (art. 2.10 en 2.11 van het Bkl). Voor kunstmatige of sterk veranderde KRW-wateren geldt, dat deze tijdig een 'goed ecologisch potentieel’ moeten hebben. Dit staat in artikel 2.12 van het Bkl.
Rijk, provincie en waterschap werken de (ecologische) doelstellingen uit in respectievelijk het Nationaal Waterprogramma, het regionaal waterprogramma en het waterbeheerprogramma.
Toetsingskader waterkwaliteit
De oppervlaktewateren die als KRW-wateren zijn aangewezen, zijn in beheer bij Rijkswaterstaat of de waterschappen. Het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning is dan ook Rijkswaterstaat (namens de minister van Infrastructuur en Waterstaat) of het waterschap.
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebruikt Rijkswaterstaat, en vaak ook het waterschap, het Toetsingskader waterkwaliteit. Bij grote rivieren gebruikt Rijkswaterstaat ook de Beleidslijn grote rivieren (pdf, 1.9 MB). Het Toetsingskader waterkwaliteit bestaat uit 3 delen:
- een algemeen deel voor het beoordelen van activiteiten
- een specifiek deel voor het beoordelen van emissies van stoffen en
- een specifiek deel voor het beoordelen van fysieke ingrepen
In het algemene deel van het toetsingskader staan algemene vragen die voor alle activiteiten van belang zijn, zoals de locatie van de ingreep en de effecten op een concreet geplande of reeds uitgevoerde KRW-maatregel. Het resultaat kan zijn dat er geen kans bestaat op negatieve effecten op KRW-doelen. Als dat vooraf niet duidelijk is, dan moet bekeken worden of de ingreep een fysieke ingreep of een lozing betreft. Gaat het om een lozing, dan wordt het specifieke deel voor het beoordelen van emissies van stoffen doorlopen. Indien het een fysieke ingreep betreft, verwijst het toetsingskader door naar het specifieke deel voor het beoordelen daarvan.
Ecologie speelt in het bijzonder een rol in het specifieke deel van het toetsingskader dat ziet op de effecten van fysieke ingrepen. In dit deel van het toetsingskader wordt door een ecoloog achtereenvolgens getoetst of:
- de ingreep valt binnen een ecologisch relevant of kwetsbaar gebied
- het getoetste biologische kwaliteitselement (zoals vissen, macrofauna en fytoplankton) wordt beïnvloed door de ingreep
- negatieve effecten voldoende worden vereffend
- alle relevante biologische kwaliteitselementen zijn beoordeeld (controlevraag)
Het toetsingskader wordt ook gebruikt bij de beslissing om een maatwerkvoorschrift vast te stellen voor activiteiten die onder algemene regels vallen en bij het maken van een projectbesluit.
Rol van de Grondwaterrichtlijn
De Grondwaterrichtlijn (GWR) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) gaat over grondwaterkwaliteit. De GWR heeft als doelstelling het bereiken van een goede chemische toestand van het grondwater. Er is wisselwerking tussen grondwater, oppervlaktewater en ecosystemen op land. De chemische kwaliteit van grondwater kan daarom van invloed zijn op de ecologie in natuurgebieden. Bijlage V van de KRW geeft aan dat het grondwater geen negatieve invloed mag hebben op het bereiken van de doelen van de bijbehorende oppervlaktewateren en grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen.
Natuurspoor
Via beheerplannen voor Natura 2000-gebieden wordt uitvoering gegeven aan doelstellingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn: Natura 2000
Natura 2000-gebieden kunnen deels of geheel bestaan uit oppervlaktewateren. Zo zijn delen van de Noordzee, de Waddenzee, het IJsselmeer en de grote rivieren als Natura 2000-gebied aangewezen. Feitelijk is een groot deel van de rijkswateren onderdeel van een Natura 2000-gebied. Maar ook regionale wateren, zoals het Lauwersmeer of de Nieuwkoopse plassen, zijn als Natura 2000-gebied aangewezen.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar in niet-verwaarloosbare hoeveelheden aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, of dat een uitbreiding of een verbetering nodig is. Voor elk Natura 2000-gebied moet een beheerplan worden opgesteld. In die beheerplannen worden de instandhoudingsdoelstellingen uitgewerkt in ruimte en tijd.
De provincies zijn verantwoordelijk voor het opstellen van de beheerplannen van de Natura 2000-gebieden op land en in regionale wateren. Rijkswaterstaat stelt een groot deel van de beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden in de rijkswateren op. Rijkswaterstaat groepeert deze plannen in 5 clusters:
- Waddenzee/Noordzeekustzone
- IJsselmeergebied
- Deltawateren
- Grensmaas en
- EEZ (Nederlandse exclusieve economische zone)
Toetsingskader Natura 2000
Voor activiteiten in, of in de buurt van, een Natura 2000-gebied, is vrijwel altijd een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit nodig.
Uitzondering zijn de activiteiten die in het beheerplan voor het gebied zijn aangewezen als vergunningvrij. Bij omgevingsvergunningen voor een Natura 2000-activiteit staat de passende beoordeling centraal. De passende beoordeling is een indieningsvereiste bij de aanvraag om een omgevingsvergunning. De passende beoordeling moet duidelijk maken of de activiteit significant negatieve effecten kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
Relatie Natura 2000 en Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water stelt eisen aan de waterkwaliteit in een Natura 2000-gebied. Er zijn 2 typen Natura 2000-gebieden waar de waterkwaliteit verbetering nodig heeft:
- de zogeheten sense-of-urgency-gebieden. Daarin moet de waterkwaliteit snel worden hersteld. Anders gaan natuurwaarden onherstelbaar verloren
- overige Natura 2000-gebieden waarin waterkwaliteit een rol speelt. In deze gebieden heeft het herstel van de waterkwaliteit minder haast
Wanneer sprake is van sense-of-urgency is verbetering van de waterkwaliteit ter plaatse nodig. In dat geval moeten de maatregelen voor verbetering opgenomen worden in het KRW-maatregelenpakket voor het gebied.
Als de waterkwaliteit die voor Natura 2000 nodig is beter is (strengere stofnormen, bijvoorbeeld), dan die voor de Kaderrichtlijn Water, dan moet de waterbeheerder in zijn water(beheer)programma rekening houden met deze strengere eis.
Rijkswaterstaat zorgt voor inhoudelijke afstemming tussen:
- het Nationaal Waterprogramma en
- de beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden waarvan Rijkswaterstaat penvoerder is
Factoren die een rol spelen bij het creëren van waterafhankelijke natuur
Droogte en verdroging
Verdroging leidt tot een afname van de beschikbaarheid van zoet water. Drastische maatregelen om grote verdroogde natuurgebieden te herstellen, kunnen nodig zijn. Provincies, waterschappen en terreinbeheerders pakken verdroging aan via een gebiedsgerichte aanpak.
Verzilting
Natte natuurgebieden kunnen een belangrijke functie vervullen bij het tegengaan van verzilting. Een andere manier om natuur(kwaliteit) te ontwikkelen en verzilting tegen te gaan, is het herstellen van zoet-zoutgradiënten.
Klimaatverandering
Klimaatverandering kan grote gevolgen hebben voor water- en droogtegevoelige natuurgebieden. De ministeries van Klimaat en Groene Groei, Economische Zaken, Infrastructuur en Waterstaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besteden daarom veel aandacht aan de klimaatbestendigheid van Nederland.
Klimaatbuffers zijn gebieden waar natuurlijke processen de ruimte krijgen. Hierdoor groeien ze mee met klimaatverandering en verbeteren ze de leefbaarheid van Nederland. Natuurlijke klimaatbuffers als wetlands, natuurvriendelijke oevers en nevengeulen kunnen een bijdrage leveren aan het klimaatbestendig maken van Nederland. Waterbeheerders werken in het waterbeheerprogramma uit welke maatregelen ze concreet zullen treffen om natuurdoelen te realiseren.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Europese richtlijn die de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater borgt.
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327). Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Ga naar de tekst van de Kaderrichtlijn Water.
Grondwaterrichtlijn (GWR)
Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU 2006, L 372). Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Ga naar de tekst van de Grondwaterrichtlijn.